Shōkaku (Japans: 翔鶴, vertaald als “Zwevende Kraanvogel”) was het leidende schip van de Shōkaku-klasse van vliegdekschepen die vlak voor de Tweede Wereldoorlog werd gebouwd voor de Japanse Keizerlijke Marine (IJN). Shōkaku en haar zusterschip Zuikaku stonden bekend om hun geavanceerde ontwerp, uitstekende snelheid en gevechtskracht. De schepen werden ingezet bij verschillende beslissende zeeslagen in de Stille Oceaan, zoals de aanval op Pearl Harbor, de Slag in de Koraalzee, en de Slag bij de Santa Cruz-eilanden. Uiteindelijk werd Shōkaku getorpedeerd en tot zinken gebracht door de Amerikaanse onderzeeër USS Cavalla tijdens de Slag in de Filipijnenzee in 1944.
Inhouds opgave
Geavanceerd ontwerp voor een nieuw tijdperk
De bouw van de Shōkaku-klasse vond plaats binnen het moderniseringsprogramma van de Japanse Keizerlijke Marine, dat ook leidde tot de bouw van de krachtige Yamato-klasse slagschepen. Na de beëindiging van het Washington Naval Treaty in 1936, werd Japan niet langer beperkt door internationale verdragen in het ontwerpen van marineschepen. De Japanse marine had daarom de vrijheid om moderne vliegdekschepen te bouwen met verbeterde snelheid, grotere actieradius, zwaardere bepantsering en een grotere vliegtuigencapaciteit.
De Shōkaku werd op 12 december 1937 neergelegd in de Yokosuka scheepswerf, te water gelaten op 1 juni 1939, en officieel in dienst genomen op 8 augustus 1941. Met een waterverplaatsing van 32.000 ton en een topsnelheid van 34 knopen (ongeveer 63 km/u), kon Shōkaku tussen de 70 en 80 vliegtuigen vervoeren. Dankzij haar sterke bepantsering bleek zij beter bestand tegen schade in vergelijking met de Amerikaanse vliegdekschepen uit die tijd. Zo overleefde ze ernstige schade tijdens de Slag in de Koraalzee en de Slag bij de Santa Cruz-eilanden.
Romp en structurele eigenschappen
In uiterlijk leek Shōkaku op een vergrote versie van het eerder gebouwde vliegdekschip Hiryū, maar met een grotere lengte en breder dek. Haar verhoogde voorsteven zorgde voor betere zeevastheid, terwijl de bredere, afgeronde boeg ervoor zorgde dat het vliegdek droog bleef onder diverse weersomstandigheden. De boeg van de Shōkaku was ontworpen met een zogenoemde bulbsteven (ook wel Taylor-peer genoemd) om waterweerstand te verminderen, wat de snelheid en het bereik van het schip verhoogde.
Shōkaku had een gewicht van 10.000 ton zwaarder dan de Sōryū-klasse, voornamelijk door de extra bepantsering. De verticale bescherming bestond uit een pantserdikte van 215 mm over de machinekamers, magazijnen en brandstoftanks, en horizontale bescherming van 215 mm langs de waterlijn ter hoogte van de machinekamers. In totaal was Shōkaku dus beter beschermd tegen vijandelijk vuur en explosies.
Een belangrijk kenmerk van de Shōkaku was de opslag van brandstof. In tegenstelling tot Britse vliegdekschepen, waarvan de brandstoftanks in gescheiden cilinders waren geplaatst en omgeven door zeewater, waren de Japanse tanks in de romp van het schip geïntegreerd. Dit ontwerp bleek echter risicovol: tijdens de oorlog werd ontdekt dat scheuren in de brandstoftanks en lekkages vaak ontstonden bij schade aan de romp, wat ernstige brand- en explosiegevaar veroorzaakte. Na de Slag bij Midway in 1942 werden daarom de brandstoftanks van Shōkaku voorzien van een betonnen beschermlaag. Helaas bleek dit een beperkte bescherming te bieden tegen de risico’s van explosieve brandstofdampen die zich bij schade snel over het hangardek konden verspreiden.
Geavanceerde motoren en prestaties
De Shōkaku was uitgerust met gearing turbines die haar een motorvermogen gaven van 160.000 pk, een verbetering van 8.000 pk ten opzichte van eerdere vliegdekschepen. Dankzij de krachtige motoren en ondanks haar grotere gewicht en omvang, kon Shōkaku een snelheid van ruim 34 knopen bereiken tijdens proeven. Haar brandstofcapaciteit bedroeg 4100 ton, wat haar een actieradius gaf van 9.700 nautische mijlen (ongeveer 18.000 kilometer) bij een snelheid van 18 knopen.
Shōkaku had twee schoorstenen die schuin naar beneden waren gericht aan de stuurboordzijde van het schip, net achter het eiland. Deze constructie was zo ontworpen dat de uitlaatgassen bij verschillende windomstandigheden wegbleven van het vliegdek. Dit gaf de Shōkaku een optimaal operatieniveau, wat cruciaal was bij lanceringen en landingen van vliegtuigen.
Vliegdek en hangars
Het vliegdek van de Shōkaku, dat 242 meter lang was, bestond uit houten planken en eindigde vlak voor de boeg en de achtersteven. Om vliegtuigen soepel tussen het vliegdek en de hangars te vervoeren, waren er drie grote liften ingebouwd: een vooraan, een in het midden en een achteraan. Deze liften, waarvan de voorste de grootste was met een afmeting van 13 bij 16 meter, konden vliegtuigen tot 5.000 kilogram dragen en binnen 15 tot 20 seconden omhoog of omlaag bewegen.
De Shōkaku had twee hangars, een bovenhangar van 190 bij 20 meter en een onderhangar van 160 bij 20 meter, die elk ongeveer 4,8 meter hoog waren. Samen boden ze een oppervlakte van ongeveer 7.000 vierkante meter en boden ze plaats aan 72 operationele vliegtuigen, met ruimte voor 12 reservevliegtuigen. Dit was een lichte verbetering ten opzichte van de Sōryū-klasse, waarbij reservevliegtuigen niet gedemonteerd hoefden te worden opgeslagen en dus sneller operationeel konden worden gemaakt.
Shōkaku’s landingssystemen waren voorzien van negen elektrische arresterdraden om de vliegtuigen af te remmen, waarvan drie vooraan en zes achteraan. De arresterdraden konden een vliegtuig van 6.000 kilogram stoppen bij snelheden tot 78 knopen (ongeveer 144 km/u). Een derde crashbarrière en een inklapbaar windscherm voor het eiland gaven extra veiligheid tijdens landingen, wat van groot belang was gezien de hoge snelheid en vaak onstabiele omstandigheden op zee.
Radar en communicatiesystemen
In september 1942 kreeg Shōkaku als een van de eerste Japanse vliegdekschepen een Type 21 luchtbewakingsradar geïnstalleerd. Deze radar werd op de centrale vuurleidingsinstallatie bovenop het eiland gemonteerd en was uitgerust met een “matras” antenne. De initiële prototypen waren licht genoeg om zonder grote aanpassingen te worden geplaatst, maar latere versies vereisten de verwijdering van een vijfde vuurleidingsinstallatie om het extra gewicht van de nieuwe antennes te ondersteunen. De Type 21-radar bood de bemanning de mogelijkheid om vijandelijke vliegtuigen vroegtijdig te detecteren, wat essentieel was voor het coördineren van luchtverdedigingsmaatregelen en gevechtsoperaties.
Bewapening en luchtverdediging
De primaire luchtverdediging van de Shōkaku bestond uit zestien 127 mm dual-purpose kanonnen (Type 89), geplaatst in acht tweelingopstellingen onder het vliegdek. Deze waren verdeeld over vier sponsons aan beide zijden van de romp, twee vooraan en twee achteraan. Elk van deze zware kanonnen kon worden aangestuurd door vier vuurleidingsstations, waarvan er twee aan elke kant van de romp stonden en één bovenop het eiland. Het doel van deze kanonnen was het bestrijden van zowel vliegtuigen als oppervlakte-eenheden.
Aanvankelijk beschikte Shōkaku ook over twaalf drievoudige 25 mm Type 96 luchtafweergeschut, die zorgden voor lichte verdediging tegen vijandelijke vliegtuigen. Na de Slag bij Midway in 1942 werd de luchtafweer versterkt met zes extra drievoudige 25 mm-opstellingen. In oktober 1942 werden nog eens tien enkele 25 mm-kanonnen toegevoegd om de luchtverdediging verder te versterken, vooral tijdens de Slag om de Filipijnenzee in juni 1944. Deze extra bewapening, samen met de radar, verbeterde de slagkracht van Shōkaku aanzienlijk.
Operationele inzet en belangrijke zeeslagen
Shōkaku en haar zusterschip Zuikaku vormden samen de Japanse 5e Carrier Division, die kort voor de aanval op Pearl Harbor in 1941 hun luchtvleugel aan boord nam. Shōkaku’s standaardvliegtuigcomplement bestond uit 18 Mitsubishi A6M2 “Zero” gevechtsvliegtuigen, 27 Aichi D3A1 “Val” duikbommenwerpers, en 27 Nakajima B5N “Kate” torpedobommenwerpers. Samen met de Japanse hoofdmacht, de Kido Butai, speelde Shōkaku een belangrijke rol in de vroege offensieven van Japan, waaronder de verrassingsaanval op Pearl Harbor en de aanval op Rabaul in januari 1942.
In maart en april 1942 nam Shōkaku deel aan de Indische Oceaan raid, waarbij Japanse vliegtuigen aanvallen uitvoerden op Colombo (Ceylon) en schepen van de Britse Koninklijke Marine tot zinken brachten, waaronder de kruisers HMS Cornwall en HMS Dorsetshire en het vliegdekschip HMS Hermes. Deze overwinning verstevigde Japan’s controle in de regio en toonde de slagkracht van de Shōkaku en haar luchtvleugel.
Slag in de Koraalzee
In mei 1942 nam Shōkaku deel aan Operatie Mo, de geplande verovering van Port Moresby in Nieuw-Guinea, wat leidde tot de Slag in de Koraalzee. Tijdens dit gevecht slaagden vliegtuigen van Shōkaku erin om het Amerikaanse vliegdekschip USS Lexington tot zinken te brengen. De Shōkaku zelf raakte echter zwaar beschadigd door drie bommen die haar stuurboorddek, het vliegdek en de nabijheid van het eiland troffen. Brand brak uit, maar de bemanning wist deze te blussen. Deze schade dwong Shōkaku om terug te keren naar Japan voor reparaties, waardoor ze afwezig was bij de Slag om Midway.
Op de terugreis naar Japan, onderweg door ruw zeeweer en met een beschadigde boeg, kwam Shōkaku in gevaar doordat er veel water werd binnengehaald. De bemanning slaagde er echter in het schip te stabiliseren en op 17 mei 1942 arriveerde ze veilig in Kure, waar ze in juni de nodige reparaties onderging. Op 14 juli 1942 werd Shōkaku opnieuw toegewezen aan de Striking Force van de 3e Vloot, Carrier Division 1.
Latere campagnes en schade
Na herstel van de schade keerde Shōkaku terug naar het front en nam ze samen met haar zusterschip Zuikaku en het lichte vliegdekschip Zuihō deel aan de Slag bij de Oostelijke Salomonseilanden in augustus 1942. Hier raakte Shōkaku opnieuw beschadigd, ditmaal door Amerikaanse duikbommenwerpers van de USS Enterprise. Hoewel ze schade opliep, kon Shōkaku verder deelnemen aan latere veldslagen.
In oktober 1942 nam Shōkaku deel aan de Slag bij de Santa Cruz-eilanden, waar haar vliegtuigen het Amerikaanse vliegdekschip USS Hornet beschadigden, dat later door Japanse torpedojagers tot zinken werd gebracht. Shōkaku zelf werd opnieuw zwaar beschadigd, ditmaal door drie zware 1000-ponds bommen. Door gebruik te maken van haar recent geïnstalleerde Type 21-radar konden refuelteams de brandstofleidingen afsluiten en zuiveren voordat deze door de bommen geraakt werden, wat een grotere ramp voorkwam. Ondanks de ernst van de schade kon het schip blijven drijven, maar was ze tijdelijk uitgeschakeld.
Laatste campagnes en ondergang van de Shōkaku
In mei 1943, na maanden van herstel en training, kreeg Shōkaku onder leiding van kapitein Hiroshi Matsubara de opdracht deel te nemen aan een Japanse tegenaanval op de Aleoeten, maar deze operatie werd geannuleerd na de overwinning van de geallieerden bij Attu. Gedurende de rest van 1943 bleef Shōkaku voornamelijk gestationeerd in de marinebasis Truk en keerde later in het jaar terug naar Japan voor onderhoud.
In juni 1944 vertrok Shōkaku naar de Lingga-eilanden ten zuiden van Singapore, waar ze samen met de Japanse Mobile Fleet werd voorbereid op Operatie A-Go, een tegenaanval op geallieerde troepen bij de Marianen. Tijdens de Slag in de Filipijnenzee kwamen Shōkaku’s vliegtuigen in actie tegen Amerikaanse luchtpatrouilles, waarbij een deel succesvol terugkeerde ondanks zware verliezen door intensieve luchtafweergeschut en luchtgevechten.
Op 19 juni 1944, om 11:22, werd Shōkaku geraakt door drie of vier torpedo’s van de Amerikaanse onderzeeër USS Cavalla onder leiding van commandant Herman J. Kossler. Op het moment van de aanval was Shōkaku bezig met het bijtanken en bewapenen van vliegtuigen, waardoor het schip uiterst kwetsbaar was voor een aanval. De torpedo-inslagen veroorzaakten een reeks branden en ontploffingen door lekkende brandstofdampen. Om 12:10 ontplofte een bom, vermoedelijk veroorzaakt door samengekomen brandstofdampen, waarna Shōkaku snel water begon te maken en uiteindelijk met de boeg voorover zonk. Het schip verdween op de positie 11°40′N 137°40′O, met het verlies van 1.272 bemanningsleden. De lichte kruiser Yahagi en de torpedobootjagers Urakaze, Wakatsuki en Hatsuzuki redden kapitein ter zee Matsubara en 570 overlevenden.
Conclusie
De Shōkaku was een van de meest geavanceerde vliegdekschepen van de Japanse Keizerlijke Marine, met een rol in enkele van de grootste zeeslagen van de Stille Oceaanoorlog. Haar ontwerp combineerde snelheid, bescherming en een hoge vliegtuigcapaciteit, wat haar een waardige tegenstander maakte in het begin van de oorlog. Ondanks haar technologische en operationele voordelen, bleek Shōkaku kwetsbaar voor onderzeebootaanvallen, vooral bij tank- en bewapeningsoperaties. De ondergang van Shōkaku in de Slag in de Filipijnenzee markeerde het einde van een belangrijk Japans vliegdekschip en benadrukte de opkomst van geavanceerde geallieerde marine technieken en strategieën.
Bronnen en meer informatie
- Afbeelding: Japanese Navy Aircraft Carrier Shokaku public domain via wiki commens
- Stille Oceaanoorlog, documentatie van marineacties bij de Slag in de Filipijnenzee.
- Hara, T. (1961). Japanese Destroyer Captain. Naval Institute Press.
- Parshall, J., & Tully, A. (2005). Shattered Sword: The Untold Story of the Battle of Midway. Potomac Books.
- Imperial Japanese Navy in World War II – GlobalSecurity.org.
- Morison, S. E. (1951). History of United States Naval Operations in World War II, Vol. 4: Coral Sea, Midway and Submarine Actions, May 1942-August 1942. University of Illinois Press.
- Bronnen Mei1940