Baltimore-klasse zware kruisers: krachtig, snel en veelzijdig

USS Helena (CA-75)
De Baltimore-klasse zware kruisers waren krachtige Amerikaanse oorlogsschepen, ontworpen voor luchtafweer, kustbombardementen en bescherming van vliegdekschepen.

De Baltimore-klasse zware kruisers vormden een belangrijke klasse oorlogsschepen binnen de Amerikaanse marine tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. In totaal werden 14 Baltimores gebouwd, waarmee het de grootste klasse van zware kruisers in de Amerikaanse geschiedenis werd. Dit overtrof zelfs de geplande 15 schepen van de Britse County-klasse, waarvan er uiteindelijk 13 werden voltooid. Bovendien werden nog eens drie schepen van de Oregon City-subklasse voltooid. De Baltimore-klasse was de eerste kruiserklasse van de Amerikaanse marine die was ontworpen zonder de beperkingen van het Londens Vlootverdrag, wat leidde tot een krachtiger en moderner ontwerp.

Ontwerp zonder verdrag beperkingen

Het Londens Vlootverdrag (London Naval Treaty) van 1930 en de daaropvolgende herzieningen waren niet direct van toepassing op de Amerikaanse marine in de zin dat de Verenigde Staten zelf de beperkingen moesten afdwingen. De VS was wel een ondertekenende partij van zowel het Washington Naval Treaty (1922) als het Londens Vlootverdrag, en ze hielden zich vrijwillig aan de beperkingen die deze verdragen oplegden.

Het Londens Vlootverdrag van 1936 beperkte de bouw van zware kruisers wereldwijd, wat directe invloed had op maritieme bouwplannen van diverse landen, inclusief de Verenigde Staten. Toen de Tweede Wereldoorlog in 1939 uitbrak, raakten de bepalingen van het verdrag achterhaald. Dit bood de Amerikaanse marine de kans om een nieuwe klasse zware kruisers te ontwerpen die niet langer gebonden was aan tonnage- en bewapeningsbeperkingen. De Baltimore-klasse was daarom het eerste ontwerp dat volledig vrij was van deze verdragseisen, waardoor het zwaarder bewapend en beter beschermd kon worden dan eerdere klassen.

Invloeden van eerdere scheepsklassen

Het ontwerp van de Baltimore-klasse was gedeeltelijk gebaseerd op eerdere ervaringen met de USS Wichita, een zware kruiser die in 1937 werd gebouwd en een brug vormde tussen de interbellumontwerpen en de schepen die tijdens de oorlog dienst zouden doen. De Wichita leverde waardevolle lessen op die werden doorgevoerd in de Baltimores. Daarnaast werd inspiratie gehaald uit de Cleveland-klasse lichte kruisers, die kort voor en tijdens de oorlog werden gebouwd. Visueel vertoonden de Baltimores dan ook veel overeenkomsten met de Cleveland-klasse, hoewel ze aanzienlijk zwaarder bewapend waren met negen 8-inch (203 mm) kanonnen, in plaats van de twaalf 6-inch (152 mm) kanonnen van de Clevelands.

Bouw en planning

De bouw van de eerste vier schepen van de Baltimore-klasse begon op 1 juli 1940, vlak na het uitbreken van de oorlog. Tegen het einde van dat jaar werden nog vier extra schepen besteld. Op 7 augustus 1942 werd een tweede bestelling goedgekeurd, wat leidde tot een totaal van 16 extra schepen. Hoewel de Amerikaanse marine zware verliezen leed aan kruisers in de eerste 14 maanden van de oorlog in de Stille Oceaan, gaf de marine prioriteit aan de bouw van lichtere Cleveland-klasse schepen, die sneller konden worden voltooid en ingezet in vliegdekschipgroepen. Dit vertraagde de voltooiing van de Baltimores.

Toen de bouw van de eerste acht schepen vertraging opliep, gebruikte de marine de tijd om het oorspronkelijke ontwerp te herzien en te verbeteren. Hierdoor werd een nieuw en aangepast ontwerp ontwikkeld, maar het duurde nog langer voordat dit werd geïmplementeerd. Uiteindelijk werden zes van de volgende schepen voltooid met het oorspronkelijke ontwerp, voordat de verbeterde plannen werden afgerond. De drie laatste schepen werden gebouwd volgens de gewijzigde specificaties en werden geclassificeerd als de Oregon City-klasse. Tussen 1943 en 1947 werden 17 schepen van de Baltimore- en Oregon City-klasse in dienst gesteld. Eén extra schip, de USS Northampton, werd uiteindelijk voltooid als commandoschip in 1950. Vijf andere bestelde schepen werden geannuleerd en gesloopt voordat ze te water werden gelaten, en één schip werd nooit gestart.

Grootste scheepswerven

Bethlehem Steel was de grootste aannemer voor de bouw van de Baltimore-klasse schepen, met acht schepen die werden geproduceerd op de Fore River Shipyard in Quincy, Massachusetts. New York Shipbuilding in Camden, New Jersey, bouwde vier schepen en de Philadelphia Naval Shipyard voltooide er twee. Elk schip van deze klasse was vernoemd naar een Amerikaanse stad, met uitzondering van de USS Canberra. Dit schip was vernoemd ter ere van de Australische HMAS Canberra, die tijdens de Slag bij het eiland Savo was gezonken. Oorspronkelijk stond de benaming “CA” voor gepantserde kruisers, maar later werd deze gebruikt voor zware kruisers.

Lijst van schepen Baltimore-klasse

ScheepsnaamIndienststellingUiteindelijk lot
USS Baltimore (CA-68)15 april 1943Gesloopt in 1972
USS Boston (CA-69/CAG-1)30 juni 1943Gesloopt in 1975
USS Canberra (CA-70/CAG-2)14 oktober 1943Gesloopt in 1980
USS Quincy (CA-71)15 december 1943Gesloopt in 1974
USS Pittsburgh (CA-72)10 oktober 1944Gesloopt in 1974
USS Saint Paul (CA-73)17 februari 1945Gesloopt in 1980
USS Columbus (CA-74/CG-12)8 juni 1945Gesloopt in 1977
USS Helena (CA-75)4 september 1945Gesloopt in 1975
USS Bremerton (CA-130)29 april 1945Gesloopt in 1974
USS Fall River (CA-131)1 juli 1945Gesloopt in 1972
USS Macon (CA-132)26 augustus 1945Gesloopt in 1973
USS Toledo (CA-133)27 oktober 1946Gesloopt in 1974
USS Los Angeles (CA-135)22 juli 1945Gesloopt in 1975
USS Chicago (CA-136/CG-11)10 januari 1945Gesloopt in 1991

Sensorsystemen van de Baltimore-klasse kruisers

De Baltimore-klasse kruisers waren vanaf hun bouw in de vroege jaren 1940 uitgerust met de meest geavanceerde radar- en vuurleidingssystemen van die tijd. Bij hun indienststelling beschikten de schepen over het SG-radarsysteem voor oppervlaktebewaking en het SK-radarsysteem voor luchtbewaking. Deze systemen hadden een bereik van respectievelijk 15 tot 22 nautische mijlen voor oppervlakteschepen en tot 100 mijl voor vliegtuigen op middelhoog niveau.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren deze radars essentieel voor de luchtverdediging van de schepen en het detecteren van vijandelijke vliegtuigen, wat cruciaal was in de grootschalige gevechten in de Stille Oceaan. Daarnaast gebruikten de schepen Mark 34 vuurleidingssystemen voor hun 8-inch kanonnen en Mark 37 systemen voor de 5-inch luchtafweerkanonnen.

Na de oorlog werden de Baltimores gemoderniseerd met nieuwe radars en systemen, vooral tijdens de Koreaanse Oorlog. Schepen die in actieve dienst bleven, zoals de USS Saint Paul, kregen SPS-6 en later SPS-37 luchtzoekradars voor verbeterde vliegtuigdetectie, met een bereik tot 250 mijl. Ook werd het SPS-8 hoogtedetectieradar toegevoegd, waardoor doelen nauwkeuriger gelokaliseerd konden worden. De vuurleidingssystemen werden geüpgraded, met de toevoeging van moderne Mk 56 vuurleidingssystemen voor de 3-inch kanonnen in de jaren 1950.

Dankzij deze voortdurende upgrades bleven de Baltimore-klasse kruisers decennia lang relevant in een snel veranderende maritieme omgeving.

Baltimore-klasse zware kruisers – oorlogsgebruik en prestaties

De rol van de Baltimore-klasse in de Tweede Wereldoorlog

De Baltimore-klasse kruisers speelden een cruciale rol in de gevechtsoperaties van de Amerikaanse marine tijdens de Tweede Wereldoorlog, voornamelijk in de Stille Oceaan. Snel, goed bewapend en met een sterke luchtafweer, werden deze schepen ingezet als bescherming voor vliegdekschepen tegen luchtaanvallen. De snelle vliegdekschepen, die cruciaal waren voor de Amerikaanse maritieme strategie in de Stille Oceaan, vormden het middelpunt van slagvloten, en de Baltimore-klasse schepen boden onmisbare luchtverdediging. Ze gebruikten hun secundaire bewapening van 5-inch (127 mm) kanonnen om vijandelijke vliegtuigen neer te halen en konden bovendien hun krachtige 8-inch (203 mm) hoofdbatterijen gebruiken tegen oppervlakteschepen en landdoelen.

Bombardementen en amfibische operaties

Een van de andere belangrijke rollen die de Baltimore-klasse speelde was het ondersteunen van amfibische landingen door het bombarderen van vijandelijke kustverdedigingen. De schepen gebruikten hun zware geschut om Japanse posities te bestoken en voor te bereiden op de landingen van Amerikaanse troepen. Dit was essentieel tijdens belangrijke campagnes zoals de Slag om de Marianen en de Filipijnen, waar de schepen kustposities onder vuur namen om de landingsvoertuigen en troepen aan land te ondersteunen. Dankzij hun vuurkracht en uithoudingsvermogen konden de Baltimores langdurige ondersteunende bombardementen uitvoeren, waardoor ze een belangrijke rol speelden in de Amerikaanse eilandhoppingstrategie.

De deelname van Baltimores in gevechten

Hoewel 17 Baltimore-klasse en Oregon City-klasse kruisers waren voltooid, waren er slechts 12 in dienst voor de Japanse capitulatie op 2 september 1945. Slechts zeven namen daadwerkelijk deel aan gevechten in de Stille Oceaan en één in de Europese wateren. Onder hen onderscheidde de USS Baltimore zich tijdens de Tweede Wereldoorlog door haar ondersteunende rol bij de Slag om de Filippijnen en het beschermen van vliegdekschepen tijdens luchtaanvallen.

Schade en herstel tijdens de oorlog

Tijdens de Tweede Wereldoorlog raakte de USS Canberra beschadigd door vijandelijk vuur. Op 13 oktober 1944 werd het schip geraakt door een luchttorpedo, waarbij 23 bemanningsleden omkwamen. Dit incident vond plaats tijdens een aanval op een Japanse vliegdekscheepsformatie, en het schip werd ernstig beschadigd met overstromingen in de machinekamers. De Canberra werd uiteindelijk naar veiligheid gesleept door de USS Boston en miste daardoor de cruciale Slag in de Golf van Leyte. Na uitgebreide reparaties in de Boston Naval Shipyard werd de Canberra opnieuw ingezet, dit keer bij de Atlantische vloot.

Een ander opmerkelijk incident betrof de USS Pittsburgh, die in juni 1945 haar gehele boeg verloor tijdens een tyfoon. Ondanks de zware schade wist het schip zonder slachtoffers naar Guam te varen voor voorlopige reparaties. Dit voorval toonde de robuustheid van de Baltimore-klasse aan, aangezien de Pittsburgh na herstel weer volledig operationeel werd.

Na de oorlog: Reactivering voor de Koreaanse Oorlog

Na de Tweede Wereldoorlog werden negen Baltimores gedeactiveerd en naar de reservevloot overgebracht. Desondanks bleven zeven schepen in dienst, waaronder de USS Helena, Toledo, Macon, Columbus, Saint Paul, Rochester en Albany. Toen de Koreaanse Oorlog uitbrak in 1950, werden zes van de reserve-schepen opnieuw geactiveerd. Deze schepen werden ingezet voor escortemissies en kustbombardementen tijdens het conflict in Korea, terwijl andere de vloot versterkten in andere delen van de wereld. In totaal werden zes schepen van de Baltimore-klasse ingezet tijdens de Koreaanse Oorlog.

Vier schepen werden niet gereactiveerd na de oorlog: de Fall River, Boston, Canberra en Chicago. De laatstgenoemden werden in plaats daarvan omgebouwd tot geleide-wapen kruisers, wat hun rol drastisch veranderde.

Inzet en pensionering van de Baltimores

Na de Koreaanse Oorlog begon de ontmanteling van de meeste Baltimore-klasse kruisers vanwege de hoge kosten voor onderhoud en modernisering. In 1954 werd de USS Quincy als eerste permanent buiten dienst gesteld. Tegen 1969 waren er nog slechts zes schepen in actieve dienst, waarvan vijf (Boston, Canberra, Chicago, Columbus en Albany) waren omgebouwd tot geleide-wapen kruisers. Slechts één ongewijzigde kruiser, de USS Saint Paul, bleef operationeel tot haar inzet in de Vietnamoorlog, waar ze ondersteunend vuurkracht leverde bij landingen en operaties aan de kust. De Saint Paul was het enige schip van de klasse dat continu in dienst bleef sinds haar indienststelling in 1945. Ze werd uiteindelijk in 1971 buiten dienst gesteld.

Omgebouwde geleide-wapenkruisers en technische aanpassingen

Overgang naar geleide-wapenkruisers

Na de Tweede Wereldoorlog en tijdens de Koude Oorlog zag de Amerikaanse marine de noodzaak om hun schepen aan te passen aan de nieuwe bedreigingen van de nucleaire en rakettijdperk. In de jaren vijftig werden verschillende Baltimore-klasse kruisers omgebouwd tot enkele van de eerste geleide-wapenkruisers ter wereld. Deze conversies zorgden ervoor dat vier schepen hun geschut verloren en in plaats daarvan werden uitgerust met raketafweersystemen.

De USS Boston en USS Canberra werden in 1955 en 1956 opnieuw in dienst gesteld als de eerste Boston-klasse geleide-wapenkruisers, aangeduid als CAG-1 en CAG-2. Deze ombouw was revolutionair voor die tijd, omdat het de introductie van raketafweersystemen mogelijk maakte, waardoor de schepen in staat waren om luchtdoelen op grote afstand aan te vallen. Ze behielden echter ook hun zware kanonnen, wat hen hybride schepen maakte die zowel op het vlak van conventionele als nucleaire oorlogvoering inzetbaar waren.

Albany-klasse geleide-wapenkruisers

In de jaren zestig werd besloten om verdere kruisers uit de Baltimore-klasse en de Oregon City-klasse volledig te herontwerpen tot Albany-klasse geleide-wapenkruisers. Deze ombouw was aanzienlijk ingrijpender dan de Boston-klasse ombouw en vereiste bijna een volledige reconstructie. De USS Chicago, USS Columbus en USS Albany werden omgebouwd tot volledig geleide-wapenkruisers, aangeduid als CG-schepen (Cruiser, Guided Missile). In tegenstelling tot de Boston-klasse, werden bij deze schepen alle conventionele wapens verwijderd, inclusief de 8-inch kanonnen. De schepen werden uitgerust met de nieuwste geleide-wapensystemen en waren volledig ontworpen voor luchtverdediging en raketaanvallen.

De “macks” (mast-stack combinatie) van de Albany-klasse schepen, waarbij de masten voor elektronica waren geïntegreerd in de schoorstenen, waren kenmerkend voor deze schepen en maakten ze visueel zeer verschillend van hun originele vorm. De totale kosten voor deze ombouw bedroegen $175 miljoen per schip, een aanzienlijk bedrag in die tijd, maar deze investeringen maakten ze tot uiterst moderne oorlogsschepen die in de voorhoede van maritieme rakettechnologie stonden.

Technische specificaties en prestaties

De Baltimore-klasse kruisers hadden indrukwekkende technische specificaties, die hen geschikt maakten voor zowel oorlogsvoering op zee als ondersteunende bombardementen aan land. De schepen waren 673 voet (205 meter) lang en 70 voet (21 meter) breed, en hadden een volledige waterverplaatsing van 17.031 lange tonnen (17.304 ton). Dit maakte ze tot zware, stabiele platforms voor zowel kanonnen als raketten.

Hun voortstuwing kwam van vier stoomturbines, aangedreven door vier Babcock & Wilcox-ketels, die gezamenlijk een vermogen van 120.000 pk (89 MW) leverden. Dit zorgde voor een topsnelheid van 33 knopen (61 km/u), wat hen snel genoeg maakte om te opereren naast de vliegdekschepen die ze moesten beschermen.

De omgebouwde geleide-wapenkruisers van de Boston- en Albany-klassen hadden enigszins gewijzigde afmetingen vanwege hun grotere superstructuren en raketsystemen. De toevoeging van deze systemen leidde ook tot een toename van de waterverplaatsing en een vermindering van de snelheid en het bereik van de schepen. De Boston-klasse kruisers konden een maximumsnelheid van ongeveer 30 knopen behouden, terwijl de Albany-klasse schepen iets trager waren vanwege hun zwaardere uitrusting.

Bewapening: van kanonnen naar raketten

De oorspronkelijke Baltimore-klasse schepen waren uitgerust met negen 8-inch (203 mm) kanonnen in drie triple torens, twee aan de voorkant en één aan de achterkant van het schip. Deze kanonnen hadden een maximaal bereik van 30.050 yards (27.480 meter) en waren in staat om zware pantserplaten te doorboren op een afstand van 20.800 yards (19.000 meter). Hun secundaire bewapening bestond uit twaalf 5-inch (127 mm) kanonnen, die zowel luchtafweer als ondersteuning tegen kleinere oppervlakteschepen boden. Daarnaast waren de schepen uitgerust met diverse luchtafweersystemen, waaronder Bofors 40 mm kanonnen en Oerlikon 20 mm kanonnen.

Tijdens de conversies naar Boston- en Albany-klasse kruisers werden de zware kanonnen vervangen door raketsystemen. De Boston-klasse schepen behielden nog enkele van hun kanonnen, maar hun primaire bewapening bestond uit RIM-2 Terrier-raketten, die in staat waren luchtdoelen op grote afstanden te onderscheppen. De Albany-klasse ging nog een stap verder en was volledig afhankelijk van raketten, zonder enige conventionele kanonnen. Dit maakte hen tot gespecialiseerde luchtafweerschepen, gericht op het verdedigen van vlootformaties tegen lucht- en raketaanvallen.

Laatste dienstjaren en het einde van de Baltimore-klasse

De rol van de Baltimore-klasse tijdens de Vietnamoorlog

De USS Saint Paul, de laatste van de originele Baltimore-klasse kruisers die in actieve dienst bleef, speelde een belangrijke rol tijdens de Vietnamoorlog. Haar primaire taak was kustbombardementen ter ondersteuning van Amerikaanse en Zuid-Vietnamese troepen. Met haar 8-inch kanonnen leverde de Saint Paul nauwkeurige en zware vuurkracht tegen Noord-Vietnamese posities langs de kust, in een tijd waarin luchtaanvallen en artilleriebeschietingen cruciaal waren om vijandelijke infrastructuur en versterkingen te vernietigen.

De Saint Paul bleef bijna drie decennia in dienst, langer dan elk ander schip in haar klasse, en werd in 1971 officieel uit dienst gesteld. Hiermee eindigde de carrière van de laatste ongewijzigde Baltimore-klasse kruiser. De overige Baltimores waren inmiddels ofwel buiten dienst gesteld, ofwel omgebouwd tot geleide-wapenkruisers. Door technologische vooruitgang en het toenemende gebruik van raketten en luchtafweersystemen, raakten de traditionele zware kruisers echter verouderd. De rol van vuurkracht en bescherming werd overgenomen door modernere schepen en vliegtuigen, wat uiteindelijk leidde tot de afbouw van de Baltimore-klasse schepen.

Buiten dienst stellen en de sloop van de schepen

Tegen het einde van de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig werden de overgebleven schepen van de Baltimore-klasse, zowel de conventionele als de omgebouwde versies, geleidelijk uit dienst gesteld. De USS Saint Paul werd in 1971 het laatste lid van de originele klasse die buiten dienst werd gesteld. De vier schepen die waren omgebouwd tot geleide-wapenkruisers, waaronder de USS Chicago, USS Albany, USS Boston en USS Canberra, bleven nog enkele jaren langer in dienst. De USS Chicago was het laatste schip van de klasse dat werd ontmanteld, in 1980.

Na hun uitdienststelling werden alle schepen van de Baltimore-klasse uiteindelijk gesloopt. Dit proces begon in de jaren zeventig en werd in de vroege jaren negentig afgerond, toen de USS Chicago werd verkocht voor sloop in 1991. Geen enkel schip uit de Baltimore-klasse bleef bewaard als museumschip, wat betekent dat deze belangrijke kruiserklasse nu enkel nog in de geschiedenisboeken voortleeft.

Belang van de Baltimore-klasse in de maritieme geschiedenis

De Baltimore-klasse kruisers hebben een blijvende indruk achtergelaten op de geschiedenis van de Amerikaanse marine. Deze schepen vertegenwoordigden een overgangsperiode in de maritieme oorlogsvoering, waarin traditionele zware kruisers nog steeds een belangrijke rol speelden, maar waarin de basis werd gelegd voor de introductie van rakettechnologie in de jaren vijftig en zestig. De ombouw van vier Baltimores tot geleide-wapenkruisers markeerde de eerste serieuze stappen van de Amerikaanse marine naar de integratie van raketafweersystemen op grote oorlogsschepen.

Hoewel de schepen relatief kort na hun indienststelling buiten gebruik werden gesteld, speelden ze een belangrijke rol in zowel de Tweede Wereldoorlog als de Koreaanse en Vietnamoorlogen. Bovendien zorgden de technische innovaties die voortkwamen uit de ombouwprogramma’s ervoor dat de Baltimore-klasse een invloed had op latere maritieme ontwerpen, zoals de Ticonderoga-klasse kruisers die nog steeds in dienst zijn.

Conclusie

De Baltimore-klasse zware kruisers zijn een voorbeeld van de maritieme technologische vooruitgang tijdens de Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog. Oorspronkelijk ontworpen zonder de beperkingen van de Londense verdragen, vertegenwoordigde de klasse een belangrijke verschuiving naar beter bewapende en snellere schepen die konden opereren als een integraal onderdeel van de vliegdekschipgroepen. De introductie van raketten in hun latere levenscyclus maakte ze tot voorlopers van de moderne geleide-wapenkruisers. Ondanks dat geen enkel schip van de Baltimore-klasse bewaard is gebleven, blijft hun impact op de maritieme strategie en oorlogsvoering onmiskenbaar.

Bronnen en meer informatie

  1. US Naval Institute – “The Development of Guided Missile Cruisers”
  2. Friedman, Norman. U.S. Cruisers: An Illustrated Design History. Naval Institute Press, 1984.
  3. NavSource Naval History, USS Baltimore Photographic Archive
  4. Afbeelding: Naval History & Heritage Command , Public domain, via Wikimedia Commons
  5. Bronnen Mei1940