Operatie Leader was een luchtaanval uitgevoerd op 4 oktober 1943 tijdens de Tweede Wereldoorlog. De aanval werd geleid door Amerikaanse vliegtuigen van het vliegdekschip USS Ranger, dat was gekoppeld aan de Britse Home Fleet. Het doel was Duitse schepen te vernietigen in de buurt van Bodø, Noorwegen, om de Duitse oorlogsinspanningen te verstoren. Gedurende deze operatie werden vijf Duitse en Noorse schepen vernietigd en naar schatting zeven andere beschadigd. Twee Duitse verkenningsvliegtuigen werden neergehaald. Hoewel de Amerikanen drie vliegtuigen verloren tijdens de missie, beschouwde men de operatie als een strategisch succes.
De aanval verraste de Duitse bezettingsmacht, mede door een tweejarige pauze in geallieerde vliegdekschipoperaties in Noorwegen. Belangrijke inlichtingen verkregen via het ontcijferen van Duitse radiosignalen (Ultra) en Noorse verzetsrapporten speelden een belangrijke rol. Naast de vernietiging van schepen veroorzaakte Operatie Leader aanzienlijke verstoring in de Duitse konvooiroutes en de ijzerertsvoorziening in de regio.
Inhouds opgave
Achtergrond
Strategische Context
In 1943 was de Duitse bezetting van Noorwegen van groot strategisch belang voor zowel de geallieerden als de asmogendheden. Noorwegen bood de Duitse marine bases voor aanvallen op geallieerde scheepvaart, terwijl de havens essentieel waren voor de export van ijzererts, een onmisbare grondstof voor de Duitse oorlogsindustrie.
De Britse Home Fleet, gestationeerd in het Verenigd Koninkrijk, was belast met het beschermen van de Noord-Atlantische scheepvaartroutes en het neutraliseren van Duitse zeemacht in Noorwegen. In de tweede helft van 1943 werd de Home Fleet versterkt met schepen van de Amerikaanse marine, waaronder het vliegdekschip USS Ranger. De komst van Amerikaanse eenheden compenseerde het verlies van Britse schepen die naar de Middellandse Zee en de Stille Oceaan waren overgebracht.
Duitse Slagkracht in Noorwegen
De Duitse zeemacht in Noorwegen bestond uit zware slagschepen zoals de KMS Tirpitz, KMS Scharnhorst, en de zware kruiser KMS Lützow. Deze schepen vormden een voortdurende bedreiging voor de geallieerden, ondanks hun beperkte acties. Duitse luchteenheden die Noorwegen beschermden, waren in de loop van 1943 verzwakt door overplaatsingen naar andere fronten, waardoor de verdediging tegen geallieerde aanvallen minder effectief was.
Voorbereidingen voor Operatie Leader
In september 1943 kreeg de USS Ranger een belangrijke taak in de planning van een aanval op Duitse scheepvaart in noordelijk Noorwegen. Het doel was de havenstad Bodø en omliggende wateren, een belangrijk knooppunt voor Duitse en Noorse handelsschepen. Ultra-inlichtingen (verkregen door het ontcijferen van Duitse codes) en rapporten van de Noorse geheime dienst wezen op de aanwezigheid van strategische schepen zoals de olietanker Schleswig in de regio.
Naast de informatie verkregen via Ultra-inlichtingen, maakten de geallieerden gebruik van rapporten van Noorse verzetsgroepen zoals “Crux III” en “Pisces”. Deze groepen, uitgerust met radiotransmitters, verstrekten gegevens over weersomstandigheden en scheepsbewegingen in het doelgebied. Ter ondersteuning van de missie werden twee Noorse luchtmacht officieren toegevoegd aan de Amerikaanse eenheden. Zij gaven advies over de lokale geografie en hielpen bij de navigatie.
Voorbereiding en Uitvoering van de Aanval
Op 2 oktober 1943 vertrok de gecombineerde geallieerde vloot vanuit Scapa Flow. De Britse Home Fleet werd geleid door Admiral Bruce Fraser en omvatte onder andere de slagschepen HMS Duke of York en HMS Anson, de lichte kruiser HMS Belfast, en zeven torpedobootjagers. De Amerikaanse bijdrage bestond uit het vliegdekschip USS Ranger, de zware kruiser USS Tuscaloosa, en vier torpedobootjagers.
De vloot bleef onopgemerkt tijdens haar reis naar het doelgebied. In de vroege ochtend van 4 oktober bevond de vloot zich ongeveer 230 kilometer ten westen van Bodø. De vliegtuigen van Ranger werden verdeeld in twee aanvalsgroepen:
- Noordelijke Aanvalsgroep: Deze groep, bestaande uit 20 Douglas SBD Dauntless duikbommenwerpers en acht Grumman F4F Wildcat jachtvliegtuigen, had als doel schepen bij Bodø aan te vallen.
- Zuidelijke Aanvalsgroep: Deze groep, bestaande uit tien Grumman TBF Avenger torpedobommenwerpers en zes Wildcats, kreeg de opdracht schepen bij Sandnessjøen, circa 160 kilometer zuidelijker, aan te vallen.
In beide groepen diende een Noorse navigator van No. 333 Squadron RAF als gids, wat essentieel was vanwege de complexe geografie van de Noorse kust.
Aanval op Duitse Schepen bij Bodø
De Noordelijke Aanvalsgroep vertrok om 6:18 uur vanaf Ranger en vloog laag over de zee richting Bodø. Bij het bereiken van het Myken Lighthouse steeg de formatie om de doelgebieden te lokaliseren. Heldere weersomstandigheden boden uitstekende zichtbaarheid voor de piloten.
Kort na het passeren van Myken splitsten vier Dauntless-bommenwerpers en twee Wildcats zich af om een gebied nabij Åmøya te verkennen. Hier viel de groep het Duitse vrachtschip La Plata (8.000 BRT) aan, dat zwaar beschadigd werd. De rest van de aanvalsgroep bereikte omstreeks 7:30 uur een Duits konvooi bestaande uit de tanker Schleswig, het vrachtschip Kerkplein, en de mijnenveger M 365. Acht Dauntless-bommenwerpers vielen de Schleswig aan, terwijl twee andere de Kerkplein aanvielen. Beide schepen raakten zwaar beschadigd, en de Schleswig werd later op de kust gezet om zinken te voorkomen.
Na deze aanvallen bereikten de resterende Dauntless-bommenwerpers Bodø, waar ze vier kleine Duitse vrachtschepen aanvielen. De Rabat (2.719 BRT) werd tot zinken gebracht, terwijl de Cap Guir zwaar beschadigd raakte. Een andere aanval veroorzaakte lichte schade aan de Malaga, terwijl het kleine stoomschip Ibis werd bestookt met mitrailleurvuur. Tijdens deze aanvallen werden twee Dauntless-vliegtuigen neergehaald door Duits luchtafweergeschut. Eén bemanningslid overleefde en werd gevangengenomen; de andere bemanningsleden kwam om.
Aanval op Schepen bij Sandnessjøen
De Zuidelijke Aanvalsgroep vertrok om 7:08 uur en vloog richting Sandnessjøen. Onderweg vielen twee Avengers de Noorse vrachtboot Topeka (4.991 BRT) aan, die met cement en hout onderweg was. Topeka werd zwaar beschadigd en op de kust gezet. Drie Noorse bemanningsleden en enkele Duitse soldaten op het schip kwamen om. Eén Amerikaanse Avenger werd neergeschoten; de piloot overleefde.
De groep zette de aanval voort en bracht de Noorse vrachtboot Vaagan (687 BRT) tot zinken. Dit schip vervoerde voedsel, en de vernietiging ervan veroorzaakte tekorten in delen van Noord-Noorwegen. Vervolgens bombardeerden de vliegtuigen het Duitse schip La Plata, dat al eerder beschadigd was, en brachten het tot zinken bij Rødøya. Ook het Duitse troepenschip Skramstad (4.300 BRT), met ongeveer 850 Duitse soldaten aan boord, werd zwaar beschadigd en aan de grond gezet.
Duitse Reactie op de Aanval
De Duitse bezettingsmacht in Noorwegen werd volledig verrast door Operatie Leader. Gedurende twee jaar hadden geallieerde vliegdekschepen geen aanvallen uitgevoerd in deze regio, wat leidde tot een gebrek aan adequate verdedigingsmaatregelen. Ondanks het feit dat er enkele Luftwaffe-bases in de omgeving aanwezig waren, was het aantal Duitse gevechtsvliegtuigen aanzienlijk verminderd door overplaatsingen naar andere fronten.
Tijdens de aanval bleek de Duitse militaire communicatie ontoereikend. Rapporten wezen uit dat de communicatienetwerken overbelast waren, met als gevolg dat waarschuwingen niet tijdig konden worden doorgegeven. Pas na de aanvallen werden Duitse vliegtuigen naar het gebied gestuurd, maar deze waren te laat om de geallieerde vloot te onderscheppen.
Later op de middag van 4 oktober probeerden drie Duitse verkenningsvliegtuigen de USS Ranger te lokaliseren. Twee van deze vliegtuigen, een Junkers Ju 88 en een Heinkel He 115, werden onderschept en neergeschoten door Amerikaanse Grumman F4F Wildcat-jagers. Het derde toestel wist te ontsnappen. Een van de Wildcats crashte tijdens de landing op Ranger, maar de piloot overleefde het incident.
Effecten van de Aanval
Operatie Leader veroorzaakte aanzienlijke verstoringen in de Duitse logistiek. De vernietiging van schepen en ladingen, evenals de schade aan andere schepen, had directe gevolgen voor de bevoorrading van Duitse troepen in Noorwegen. De belangrijkste verliezen omvatten het tot zinken brengen van vrachtschepen zoals de Rabat en Vaagan, evenals ernstige schade aan strategisch belangrijke schepen zoals de Schleswig en Skramstad.
Een rapport van het Britse Ministry of Economic Warfare schatte dat Operatie Leader verantwoordelijk was voor een daling van 58% in de export van ijzererts vanuit de Noorse havenstad Narvik in oktober 1943. Deze vermindering had een directe impact op de Duitse oorlogsproductie, aangezien ijzererts essentieel was voor de fabricage van wapens en voertuigen.
Naast materiële schade veroorzaakte de aanval een gevoel van onzekerheid onder de Duitse bezettingsmacht. De noodzaak om versterkingen en betere defensieve maatregelen naar Noorwegen te sturen, leidde tot extra druk op de toch al beperkte Duitse middelen.
Gevolgen voor de Geallieerden
De geallieerden beschouwden Operatie Leader als een strategisch succes. Admiral Bruce Fraser merkte op dat de aanval aantoonde hoe effectief de Britse en Amerikaanse marine konden samenwerken. Rear Admiral Olaf M. Hustvedt benadrukte de hoge mate van samenwerking tussen de twee vloten en prees de prestaties van de Amerikaanse luchtbemanningen.
Captain Gordon Rowe, commandant van de USS Ranger, wees echter op de technische beperkingen van de gebruikte vliegtuigen. De Douglas SBD Dauntless en Grumman F4F Wildcat waren verouderd in vergelijking met Duitse vliegtuigen en luchtafweer. Rowe drong aan op de inzet van modernere vliegtuigen om de kansen op succes in toekomstige operaties te vergroten.
Conclusie
Operatie Leader was een belangrijke mijlpaal in de geallieerde inspanningen om de Duitse oorlogslogistiek in Noorwegen te verstoren. Door de vernietiging van strategische schepen en de tijdelijke onderbreking van ijzerertsleveringen, slaagden de geallieerden erin de Duitse bezettingsmacht te verzwakken zonder noemenswaardige verliezen aan eigen zijde.
Hoewel de aanval het belang benadrukte van luchtoperaties vanaf vliegdekschepen, bracht het ook de noodzaak aan het licht van modernere vliegtuigen om beter weerstand te bieden aan Duitse luchtafweer en geavanceerde technologie. De lessen uit Operatie Leader werden later toegepast in andere geallieerde campagnes.
Bronnen en meer informatie
- Afbeelding 1: USS Ranger U.S. Navy photo 80-G-410061, Public domain, via Wikimedia Commons
- Afbeelding 2: Cap Guir, and Rabat under attack in the Bodø Harbor, U.S. Navy, Public domain, via Wikimedia Commons
- Berntsen, Gunnar; Hauglid, Martinus A. (1995). Fra fangstanlegg til tyskerfestning [From trapping site to German fortress]. Bodø: Nordland County Municipality. ISBN 978-8-29-113818-3.
- Bonner, Kermit (1996). Final Voyages. Turner Publishing Company. ISBN 978-1-56311-289-8.
- Brown, David (2009). Hobbs, David (ed.). Carrier Operations in World War II. Barnsley, South Yorkshire: Frontline. ISBN 978-1-84832-042-0.
- Chant, Christopher (2013) [1986]. The Encyclopedia of Codenames of World War II. Milton Park, Oxfordshire: Routledge. ISBN 978-1-134-64787-3.
- Christensen, Dag (1988). En spion går i land: brødrene Snefjellås utrolige innsats på norskekysten under krigen [The Hidden Hand: The Story of Einar Johansen]. Oslo: Damm. ISBN 978-8-25-900508-3.
- Faulkner, Marcus (2012). War at Sea: A Naval Atlas, 1939–1945. Annapolis, Maryland: Naval Institute Press. ISBN 978-1-59114-560-8.
- Hammel, Eric M. (2010). Air War Europa: Chronology: America’s Air War Against Germany In Europe and North Africa, 1942–1945. Pacifica, California: Pacifica Military History. ISBN 978-1-890988-09-8.
- Hafsten, Bjørn; Larsstuvold, Ulf; Olsen, Bjørn; Stenersen, Sten (2005). Flyalarm – luftkrigen over Norge 1939–1945 [Air Alert – The Air War over Norway 1939–1945] (2nd, revised ed.). Oslo: Sem & Stenersen Forlag. ISBN 978-8-27-046074-8.
- Hinsley, F. H.; et al. (1984). British Intelligence in the Second World War: Its Influence on Strategy and Operations (Part 1). London: Her Majesty’s Stationery Office. ISBN 978-0-11-630935-8.
- Levy, James P. (2003). The Royal Navy’s Home Fleet in World War 2. Basingstoke, Hampshire: Palgrave Macmillan. ISBN 978-0-230-51156-9.
- Mann, Chris (2012). British Policy and Strategy Towards Norway, 1941–45. Basingstoke, Hampshire: Palgrave Macmillan. ISBN 978-0-230-21022-6.
- Morison, Samuel Eliot (2001) [1956]. The Atlantic Battle Won: May 1943 – May 1945. History of United States Naval Operations in World War II. Edison, New Jersey: Castle Books. ISBN 978-0-78-581311-8.
- Rørholt, Bjørn; Thorsen, Bjarne (1990). Usynlige soldater: nordmenn i Secret Service forteller [Invisible Soldiers: Norwegians in the Secret Service relate]. Oslo: Aschehoug. ISBN 978-8-20-316046-2.
- Stern, Robert C. (2012). The US Navy and the War in Europe. Annapolis, Maryland: Naval Institute Press. ISBN 978-1-59114-896-8.
- Tillman, Barrett (1995). Wildcat Aces of World War 2. London: Osprey. ISBN 978-1-85532-486-2.
- Bronnen Mei1940