Het slagschip Mutsu (Japans: 陸奥), vernoemd naar de oude provincie Mutsu, was het tweede en laatste schip van de Nagato-klasse. Gebouwd aan het einde van de Eerste Wereldoorlog voor de Keizerlijke Japanse Marine (IJN), speelde Mutsu een belangrijke rol in de Japanse maritieme geschiedenis, vooral door de tragische gebeurtenissen die leidden tot haar verlies in 1943.
Inhouds opgave
Ontwerp en bouw
Mutsu werd neergelegd op 1 juni 1918 op de scheepswerf van het Yokosuka Marine Arsenaal en te water gelaten op 31 mei 1920. De bouw van het schip werd gedeeltelijk gefinancierd door donaties van schoolkinderen, wat de nationale steun voor het Japanse marineprogramma weerspiegelde. Het schip werd officieel in dienst gesteld op 24 oktober 1921 onder het commando van kapitein Shizen Komaki. De voltooiing van Mutsu vond plaats in een periode van internationale spanningen, waarin de deelnemende landen aan de Washington Naval Conference in 1921-1922 bespraken hoe een maritieme wapenwedloop kon worden voorkomen. Dankzij een compromis kon Japan Mutsu behouden, terwijl enkele oudere schepen, zoals het slagschip Settsu, werden gesloopt.
Fysieke eigenschappen en moderniseringen
Mutsu had een lengte van 215,8 meter en een breedte van 28,96 meter, met een diepgang van 9 meter. Bij standaardbelasting had het schip een waterverplaatsing van 32.720 ton, oplopend tot 39.116 ton bij volledige belasting. Het schip had als bemanning 1.333 officieren en manschappen bij de bouw, een aantal dat in de jaren daarna groeide tot 1.475 in 1942.
Moderniseringen van Mutsu vonden plaats tussen 1934 en 1936. Hierbij werden het pantser en de machines verbeterd, en werd de voorste bovenbouw omgebouwd tot de karakteristieke pagodemast. Ook kreeg het schip torpedobulges om de bescherming onder water te verbeteren en het extra gewicht van het toegevoegde pantser te compenseren. Deze veranderingen vergrootten de totale lengte van het schip tot 224,94 meter en verhoogden de waterverplaatsing bij volle belasting tot 46.690 ton. De bemanning werd ook uitgebreid om de verhoogde operationele capaciteiten te ondersteunen.
Bewapening en bewapening-upgrades
Mutsu was uitgerust met acht 41-centimeter kanonnen van 45 kaliber, gemonteerd in vier tweelingtorens. Deze waren gepositioneerd in een superfiring-opstelling met twee torens voor en twee achter. De kanonnen hadden een vuursnelheid van ongeveer twee schoten per minuut en konden een maximale afstand van 37.900 meter bereiken na een modificatie in de jaren 30 om de elevatiehoek van de torens te vergroten.
De secundaire bewapening bestond uit twintig 14-centimeter kanonnen, gemonteerd in kazematten aan de zijkanten van de romp en in de bovenbouw. Voor luchtverdediging had Mutsu oorspronkelijk vier 8-centimeter luchtafweerkanonnen, die in de loop van de jaren vervangen werden door effectievere wapens. Zo werden in 1932 acht 12,7-centimeter dubbeldoelkanonnen toegevoegd, die zowel tegen luchtdreigingen als tegen oppervlakteschepen ingezet konden worden. In de jaren daarna werd de luchtverdediging verder uitgebreid met Hotchkiss 25 mm kanonnen, die ondanks hun grote aantallen als onbetrouwbaar werden beschouwd vanwege technische tekortkomingen zoals trillingen en een laag effectief bereik.
Propulsie en prestaties
Mutsu werd aangedreven door vier Gihon stoomturbines, die elk een propellershaft aandreven. Deze turbines waren ontworpen om gezamenlijk 80.000 shaft horsepower (shp) te leveren, ondersteund door 21 Kampon waterpijpketels, waarvan 15 op olie werkten en zes een mix van kolen en olie verbruikten. Dit gaf het schip een bereik van 5.500 zeemijl bij een snelheid van 16 knopen. Tijdens proefvaarten behaalde Mutsu een snelheid van 26,7 knopen bij 85.500 shp, waarmee ze haar ontworpen snelheid overtrof.
Na de modernisering in de jaren 30 werd de voorste schoorsteen in een slingerende vorm herbouwd om rookinterferentie te verminderen, maar dit bleek niet effectief. Uiteindelijk werden alle oorspronkelijke ketels vervangen door tien nieuwe oliegestookte Kampon-ketels, wat de snelheid en het vermogen verbeterde.
Modernisering en structurele veranderingen
Tijdens de uitgebreide modernisering van 1934-1936 onderging Mutsu aanzienlijke structurele veranderingen om haar prestaties en verdediging te verbeteren. Een van de opvallendste veranderingen was de verlenging van de achtersteven met 7,55 meter, waardoor de totale lengte van het schip toenam tot 224,94 meter. Deze aanpassing verhoogde niet alleen de snelheid van het schip, maar verbeterde ook de manoeuvreerbaarheid. De voorste bovenbouw werd opnieuw ontworpen in de vorm van een pagodemast, een kenmerkend ontwerp van Japanse oorlogsschepen uit die tijd, dat een beter overzicht en verbeterde vuurleidingscapaciteiten bood.
De torpedo-uitstulpingen (torpedobulges) werden toegevoegd om de onderwaterbescherming te verbeteren en de stabiliteit te vergroten. Deze bulges hielpen ook om het extra gewicht van de nieuwe bepantsering te compenseren. Het totale gewicht van de bewapening en bepantsering van Mutsu steeg tot 13.032 ton, wat neerkwam op 32,6% van haar totale waterverplaatsing.
Pantsering en bescherming
Mutsu’s waterlijnpantser had een dikte van 305 millimeter, dat naar onderen toe taps toeliep tot 100 millimeter. Boven de waterlijn was een extra pantserstrook van 229 millimeter aangebracht. De belangrijkste dekken waren voorzien van pantserplaten van respectievelijk 69 en 75 millimeter, om vitale delen zoals machines en munitieopslag te beschermen.
De torens van het hoofdgeschut waren goed gepantserd, met een voorzijde van 305 millimeter dik, terwijl de zijkanten en het dak varieerden van 127 tot 152 millimeter. Tijdens de moderniseringen werden de originele 41-centimeter torens vervangen door zwaarder gepantserde exemplaren, met een voorzijde van 460 millimeter. Deze aanpassingen zorgden voor een aanzienlijke verbetering van de slagkracht en de algehele bescherming van het schip tegen vijandelijk vuur.
In 1941, kort voor de deelname van Japan aan de oorlog, werden de barbettes van Mutsu extra beschermd met 100 millimeter dikke platen boven het hoofddek en 215 millimeter platen eronder. Deze voorzorgsmaatregelen moesten ervoor zorgen dat de belangrijkste wapens en munitie goed beschermd bleven tegen directe treffers.
Vliegtuigen en katapultinstallaties
In de jaren 20 werd een speciale boom aan de hoofdmast van Mutsu toegevoegd om watervliegtuigen van het type Yokosuka E1Y te hanteren. In 1933 werd een katapult geïnstalleerd tussen de hoofdmast en de derde toren, waarmee het schip de capaciteit kreeg om tot drie watervliegtuigen te opereren, hoewel er geen hangar aanwezig was. De vliegcapaciteiten van het schip waren aanvankelijk beperkt tot het lanceren en terughalen van vliegtuigen die verkenningsmissies uitvoerden.
In 1938 kreeg Mutsu een nieuwe, krachtigere katapult om zwaardere vliegtuigen te ondersteunen, zoals de Kawanishi E7K. Deze werd gebruikt tot de vervanging door Mitsubishi F1M watervliegtuigen in februari 1943. Het gebruik van verkenningsvliegtuigen gaf de bemanning een tactisch voordeel bij het observeren van vijandelijke scheepsbewegingen en bij het uitvoeren van artilleriebeschietingen over grote afstanden.
De rol in de Tweede Wereldoorlog
Hoewel Mutsu aanvankelijk betrokken was bij de voorbereidingen voor de aanval op Pearl Harbor door op 8 december 1941 uit te varen naar de Bonin-eilanden, speelde ze geen directe rol in de slag zelf. In plaats daarvan bleef ze actief in de thuiswateren van Japan en diende ze als onderdeel van de hoofdvloot voor afschrikking en verdediging. Haar eerste actieve bijdrage vond plaats tijdens de Slag om Midway in juni 1942, waar ze werd ingedeeld bij de hoofdvloot van de 1e vloot. Ondanks de catastrofale verliezen van de Japanse vliegdekschepen tijdens deze slag, zag Mutsu geen gevechtsacties.
Na de Slag om Midway vervoerde Mutsu de overlevenden van gezonken vliegdekschepen terug naar Japan. Dit toonde aan dat het schip voornamelijk werd ingezet als ondersteuningseenheid, een teken van de veranderende strategische behoeften van de Japanse marine naarmate de oorlog vorderde.
Deelname aan de slag om de Oostelijke Salomonseilanden
In augustus 1942 werd Mutsu toegewezen aan de ondersteuningsmacht tijdens de Slag om de Oostelijke Salomonseilanden, een belangrijk conflict in de Guadalcanal-campagne. Hoewel het schip geen actieve rol speelde in de directe gevechten, vuurde het vier granaten af op vijandelijke verkenningsvliegtuigen. Dit was de enige keer dat de kanonnen van Mutsu werden ingezet tijdens de Tweede Wereldoorlog. Na deze slag keerde ze terug naar Truk, waar ze enkele van haar bemanningsleden afstond als luchtafweerinstructeurs voor grondtroepen in Rabaul.
In oktober 1942 droeg Mutsu overtollige brandstof over aan de vloottanker Kenyo Maru. Deze tactiek, waarbij brandstof van slagschepen werd overgeladen naar tankers om andere eenheden te bevoorraden, was een van de maatregelen van de Japanse marine om de operationele capaciteit van haar vloot te behouden. Op 7 januari 1943 vertrok Mutsu uit Truk naar Japan voor onderhoud en training, samen met de vliegdekschip Zuikaku, de zware kruiser Suzuya, en vier torpedobootjagers. De reis naar Japan was onderdeel van de voorbereiding op mogelijke operaties, waaronder een versterkingsmissie naar de Aleoeten in reactie op de Slag bij de Komandorski-eilanden. Deze operatie werd echter geannuleerd, en Mutsu hervatte haar trainingsactiviteiten.
De ondergang van Mutsu
Op 8 juni 1943 werd Mutsu getroffen door een catastrofale explosie terwijl ze voor anker lag in de Hashirajima-vlootankerplaats. Aan boord waren op dat moment ook 113 vliegkadetten en 40 instructeurs van de Tsuchiura Naval Air Group voor een kennismakingsbezoek. Rond 12:13 uur explodeerde het magazijn van de No. 3-toren, wat een massale explosie veroorzaakte die het schip in tweeën scheurde. Het voorste gedeelte van ongeveer 150 meter zonk vrijwel onmiddellijk, terwijl het achterste deel, dat ongeveer 45 meter lang was, bleef drijven tot ongeveer 02:00 uur op 9 juni voordat het zonk.
De onmiddellijke reactie van de nabijgelegen schepen, zoals het slagschip Fusō en de torpedobootjagers Tamanami en Wakatsuki, redde 353 overlevenden. Ondanks deze inspanningen kwamen 1.121 van de 1.474 mensen aan boord om het leven, waaronder veel van de bezoekende vliegkadetten. Om de morele impact op de Japanse bevolking te beperken, werd het verlies van Mutsu tot staatsgeheim verklaard. De overlevenden werden verspreid naar verschillende garnizoenen in de Stille Oceaan om het nieuws van de ramp te beperken en geruchten te voorkomen.
Onderzoek naar de oorzaak van de explosie
Direct na de ramp werd een onderzoekscommissie onder leiding van admiraal Kōichi Shiozawa ingesteld om de oorzaak van de explosie te achterhalen. Verschillende hypothesen werden overwogen:
- Sabotage door een vijandelijke agent: Deze theorie werd snel verworpen, omdat er geen bewijzen waren voor spionage-activiteiten en de geallieerden geen aanspraak maakten op de vernietiging van het schip.
- Sabotage door een ontevreden bemanningslid: De commissie concludeerde dat de meest waarschijnlijke oorzaak sabotage was door een bemanningslid in de No. 3-toren, die recentelijk was beschuldigd van diefstal en vermoedelijk suïcidaal was.
- Torpedoaanval door een onderzeeboot: Hoewel er meteen gezocht werd naar vijandelijke onderzeeboten, werden er geen sporen gevonden. Bovendien was er geen bewijs van een aanval, waardoor deze mogelijkheid werd uitgesloten.
- Onbedoelde explosie in een magazijn: Het Type 3 “Sanshikidan”-projectiel, een anti-luchtdoelgranaat met een hoog ontvlambare inhoud, werd onderzocht als een mogelijke oorzaak. Dit type granaat was eerder betrokken bij een brand in het Sagami-arsenaal. Uit tests bleek echter dat het onwaarschijnlijk was dat dit projectiel onder normale omstandigheden zou exploderen.
De voorlopige bevindingen van de commissie, uitgebracht op 25 juni 1943, wezen op een opzettelijke explosie veroorzaakt door een bemanningslid. Historische studies van onder andere Mike Williams suggereren echter dat brandbare materialen aan boord en mogelijk verouderde elektrische bedrading ook hebben bijgedragen aan het ontstaan van een brand nabij het magazijn van No. 3-toren.
Bergingsoperaties en nalatenschap
Na de ramp werden duikers ingezet om lichamen te bergen en de schade aan het schip te onderzoeken. De eerste onderzoeken richtten zich op het vaststellen van de mate van schade, en er werd overwogen om Mutsu te lichten en te herbouwen. Dit plan werd echter verlaten nadat bleek dat de schade te groot was. Mutsu werd officieel van de Marine-lijst geschrapt op 1 september 1943.
In 1970 begon het bedrijf Fukada Salvage Company met bergingsoperaties die tot 1978 duurden. Ongeveer 75% van het schip werd gesloopt en het materiaal werd gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek vanwege het lage stralingsniveau van het staal. In 1963 werd een van de 140 mm kazematkanonnen opgegraven en geschonken aan het Yasukuni-schrijn. Het grootste overgebleven deel van Mutsu, een sectie van 35 meter, ligt nog steeds op de zeebodem op een diepte van 12 meter.
Conclusie
Mutsu’s geschiedenis weerspiegelt de evolutie en de uitdagingen van de Keizerlijke Japanse Marine in de eerste helft van de 20e eeuw. Van haar rol in humanitaire hulp tot haar uiteindelijke verlies in oorlogstijd, Mutsu blijft een symbool van maritieme kracht en tragedie.
Bronnen en meer informatie
- Afbeelding: user:Akagi, Public domain, via Wikimedia Commons
- Stille, Mark. Imperial Japanese Navy Battleships 1941–45. Osprey Publishing, 2008.
- Lengerer, Hans. “Battleships: IJN Nagato and Mutsu.” Warship International, 2006.
- Jentschura, Hansgeorg, Dieter Jung, and Peter Mickel. Warships of the Imperial Japanese Navy, 1869–1945. Naval Institute Press, 1977.
- Combined Fleet Website – Gedetailleerde informatie over de geschiedenis en specificaties van IJN Mutsu: combinedfleet.com.
- Bronnen Mei1940