Friedrich Gollwitzer: Generaal in Twee Wereldoorlogen

Overgave van generaals Hitter en Gollwitzer aan Sovjetmaarschalken Vasilevsky en Chernyakhovsky na de slag om Vitebsk.
Maarschalk Vasilevsky en veldmaarschalk Chernyakhovsky accepteren de overgave van Gollwitzer en Hitter na de slag om Vitebsk, 1944.

Friedrich Gollwitzer werd geboren op 27 april 1889 in Germersheim, Duitsland. Hij begon zijn militaire loopbaan op 1 augustus 1908 als Fahnenjunker in het 13e Infanterieregiment van het Beierse leger, genoemd naar keizer Franz Joseph I van Oostenrijk. Na het volgen van de Kriegsschule in München werd hij op 23 oktober 1910 bevorderd tot luitenant. Kort daarna, op 28 mei 1913, werd hij overgeplaatst naar het 3e Pioniersbataljon, waarmee hij verdere militaire expertise opdeed.

Met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 werd Gollwitzer benoemd tot adjudant van een vervangingsbataljon. Vanaf januari 1915 vervulde hij dezelfde rol bij het 2e Reserve-Pioniersbataljon. Op 1 juni 1915 werd hij bevorderd tot Oberleutnant. Tegen het einde van de oorlog diende hij als kapitein in de staf van de generaal der pioniers en werd hij onderscheiden met beide klassen van het IJzeren Kruis en de Militaire Verdiensteorde vierde klasse met zwaarden.

Tussen de Wereldoorlogen: Dienst in de Reichswehr

Na de Eerste Wereldoorlog bleef Gollwitzer in militaire dienst en sloot zich aan bij de Reichswehr, het leger van de Weimarrepubliek. Tijdens deze periode vervulde hij verschillende functies en werd hij verder getraind in militaire strategieën en leiderschap. Zijn loopbaan in de Reichswehr legde de basis voor zijn latere rol in de Wehrmacht tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Tweede Wereldoorlog: Commandant van de Wehrmacht

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Gollwitzer een prominente commandant binnen de Wehrmacht. Hij kreeg het bevel over de 88e Infanteriedivisie en ontving op 8 februari 1943 het Ridderkruis van het IJzeren Kruis. Deze onderscheiding werd verleend voor zijn leiderschap en militaire prestaties aan het oostfront.

Later in de oorlog werd hij benoemd tot commandant van het LIII Legerkorps. Onder zijn leiding voerde het korps gevechtsoperaties uit tijdens de geallieerde opmars aan het oostfront. Tijdens de strategische operatie Bagration van het Rode Leger in juni 1944 werd het LIII Legerkorps omsingeld bij Vitebsk, waarna Gollwitzer zich op 28 juni overgaf aan de Sovjet-troepen.

Gevangenschap en Vrijlating

Na zijn overgave werd Gollwitzer als krijgsgevangene naar de Sovjet-Unie gebracht. In de nasleep van de oorlog werd hij door de Sovjets beschuldigd van oorlogsmisdaden en vastgehouden tot oktober 1955. Tijdens zijn gevangenschap onderging hij zware omstandigheden, vergelijkbaar met veel andere Duitse officieren die krijgsgevangen waren gemaakt na de val van het Derde Rijk.

Beschuldigingen van Oorlogsmisdaden

Na de Tweede Wereldoorlog werd Gollwitzer onderzocht vanwege zijn vermeende betrokkenheid bij oorlogsmisdaden. Tijdens de invasie van Polen in 1939 stond hij aan het hoofd van het 41e Infanterieregiment. In deze periode werd hij beschuldigd van het bevelen van de executie van 18 inwoners van het dorp Torzeniec. Dit incident werd gerechtvaardigd als een vergelding voor een vermeende aanval door Poolse partizanen, hoewel later bleek dat de Duitse soldaten in kwestie het slachtoffer waren van eigen vuur.

In 1964 startte het Openbaar Ministerie in Amberg, West-Duitsland, een onderzoek naar de vermeende misdaden van Gollwitzer. De zaak kreeg meer aandacht toen een Wehrmacht-veteraan, Ferdinand D., in 1968 een brief stuurde naar het Centraal Bureau voor de Opsporing van Nationaalsocialistische Misdaden in Ludwigsburg. Hierin beschuldigde hij Gollwitzer van het systematisch vernietigen van dorpen tijdens de Poolse campagne van 1939. Ferdinand D. verklaarde dat het 41e Infanterieregiment onder het bevel van Gollwitzer “niets minder dan genocide” had gepleegd en dat deze acties werden gemotiveerd door een obsessie met het bestrijden van partizanen, ondanks het gebrek aan daadwerkelijke partizanenactiviteit.

De zaak tegen Gollwitzer werd uiteindelijk door het Openbaar Ministerie gesloten wegens gebrek aan bewijs. Dit besluit weerspiegelt de moeilijkheden bij het vervolgen van oorlogsmisdaden in de naoorlogse periode, waar vaak beperkte getuigenverklaringen en documentatie beschikbaar waren.

Latere Jaren en Overlijden

Na zijn vrijlating uit Sovjet-gevangenschap in 1955 keerde Gollwitzer terug naar West-Duitsland. Ondanks de beschuldigingen tegen hem, leefde hij tot aan zijn dood op 25 maart 1977 zonder verdere vervolging. Zijn rol tijdens de oorlog en de beschuldigingen van oorlogsmisdaden blijven controversieel en een belangrijk onderwerp binnen de geschiedschrijving van de Tweede Wereldoorlog.

Militaire Onderscheidingen

Friedrich Gollwitzer werd tijdens zijn militaire loopbaan onderscheiden met verschillende decoraties, waaronder:

  • Het Ridderkruis van het IJzeren Kruis op 8 februari 1943 voor zijn prestaties als generaal van de 88e Infanteriedivisie.
  • Het Duitse Kruis in Goud, dat zijn inzet op het slagveld en zijn leiderschap benadrukte.
  • Beide klassen van het IJzeren Kruis en de Militaire Verdiensteorde tijdens de Eerste Wereldoorlog.

Deze onderscheidingen illustreren zijn militaire bekwaamheid, maar staan in contrast met de beschuldigingen die zijn nalatenschap overschaduwen.

Conclusie

Friedrich Gollwitzer is een complexe figuur in de geschiedenis van de twintigste eeuw. Zijn militaire carrière, die zich uitstrekte over beide wereldoorlogen, weerspiegelt de veelzijdigheid en moeilijkheden van een Duitse officier tijdens deze turbulente periode. Tegelijkertijd blijven de beschuldigingen van oorlogsmisdaden een donkere schaduw werpen op zijn nalatenschap. Hoewel hij nooit is veroordeeld, blijven zijn acties tijdens de invasie van Polen een onderwerp van historisch debat en onderzoek.

Bronnen en meer informatie

  1. Afbeelding: Russian State Archive, Public domain, via Wikimedia Commons
  2. Böhler, Jochen (2009). Zbrodnie Wehrmachtu w Polsce. Kraków: Wydawnictwo Znak. ISBN 978-83-240-1183-6.
  3. Fellgiebel, Walther-Peer (2000). Die Träger des Ritterkreuzes des Eisernen Kreuzes 1939–1945. Friedberg: Podzun-Pallas. ISBN 978-3-7909-0284-6.
  4. Scherzer, Veit (2007). Ritterkreuzträger 1939–1945: Die Inhaber des Eisernen Kreuzes von Heer, Luftwaffe, Kriegsmarine, Waffen-SS, Volkssturm sowie mit Deutschland verbündete Streitkräfte nach den Unterlagen des Bundesarchivs. Ranis/Jena: Scherzers Militaer-Verlag. ISBN 978-3-938845-17-2.
  5. Bradley, Dermot; Hildebrand, Karl-Friedrich; Rövekamp, Markus (1996). Die Generale des Heeres 1921–1945: Die militärischen Werdegänge der Generale, sowie der Ärzte, Veterinäre, Intendanten, Richter und Ministerialbeamten im Generalsrang. Band 4: Fleck–Gyldenfeldt. Osnabrück: Biblio Verlag. ISBN 978-3-7648-2488-9.
  6. Bronnen Mei1940