Von Schlieffenplan

Von Schlieffenplan
Von Schlieffenplan

Schlieffenplan is de naam voor het plan dat de Duitser Alfred von Schlieffen (1833-1913) had ontwikkeld om in geval van oorlog met Frankrijk laatstgenoemd land zo snel mogelijk te kunnen overrompelen. Als gevolg van de Frans-Russische samenwerking in het begin van de jaren negentig van de 19e eeuw was de Duitse generale staf zich intensief gaan voorbereiden op een tweefrontenoorlog.

Het Duitse opperbevel ging ervan uit dat het Duitse leger niet sterk genoeg was om zowel het Franse als het Russische leger te verslaan. Aanvankelijk was de doctrine defensief: men zou verdedigen in het westen en voorzichtig aanvallen in het oosten.

Dit was een voorzichtige en conservatieve strategie, en ging er van uit dat de Duitsers zich vooral niet het Russische achterland in moesten laten lokken zoals Napoleon een eeuw eerder. Von Schlieffen bedacht echter een gedurfder plan dat, indien het zou slagen, zou leidden tot een snelle uitschakeling van Frankrijk en uiteindelijk ook Rusland.

Dit leidde in 1906 tot een definitieve notitie, beter bekend als het Schlieffenplan. Dit plan ging ervan uit dat Rusland tenminste 8 weken nodig zou hebben om volledig te mobiliseren, door het gebrek aan industrialisatie, infrastructuur en de enorme afmetingen van het land. In deze tijd zou het mogelijk moeten kunnen zijn Frankrijk door middel van een snelle gewaagde veldtocht te verslaan alvorens tegen Rusland op te trekken. Deze Von Schlieffen veronderstelde dat Frankrijk de neutraliteit van de Lage landen en Zwitserland niet zou schenden en haar hoofdmacht zou concentreren tussen Belfort en Sedan. (Zie Kaart Von Schieffenplan)

De Duitsers zouden een schijnaanval doen en zich vervolgens in Elzas-Lotharingen terugtrekken. De hoofdmacht zou, met als draaipunt de regio Thionville-Metz, de bekende sikkelbeweging met een zo sterk mogelijke rechtervleugel maken en het Franse leger insluiten. Het noordoosten van Frankrijk speelde, wel gemerkt, in het plan een secundaire, hoewel niet onbelangrijke rol. In Lotharingen moest nog een bescheiden strijdmacht worden gelegerd, terwijl de Elzas nauwelijks zou worden verdedigd. Het wijken voor een te verwachten Franse opmars in deze streken paste zelfs uitstekend in het plan; de tegenstander zou op deze wijze namelijk steeds dieper in de val lopen.

Het plan behelsde een grote cirkelvormige beweging door België en Nederland, waardoor Frankrijk in feite langs een breed front vanuit het noorden werd aangevallen. Het plan sloeg geen acht op de Belgische en Nederlandse neutraliteit en vereiste durf bij de uitvoering ervan. Een belangrijk onderdeel van het plan was de verovering van de versterkte forten rond Luik en Verdun. In de aanvankelijke versie van het plan zou overigens slechts opgerukt worden door Luxemburg en het uiterste zuiden van België.

Hierdoor zou Frankrijk in een tijdsbestek van 42 dagen (6 weken) uitgeschakeld worden. Men ging er vanuit dat het de Russen minstens 8 weken zou kosten om te mobiliseren. Vervolgens was het de bedoeling om het hele Duitse leger met de trein naar het oosten te verplaatsen, om de Russische aanval op te kunnen vangen. Door het Von Schlieffenplan zou Duitsland een voor een met zijn vijanden kunnen afrekenen in plaats van met beiden tegelijk te worden geconfronteerd. Vereist was wel dat de Duitsers het strikte tijdschema aanhielden. Von Schlieffen ging ervan uit dat Duitsland na significante vertraging maar beter kon gaan onderhandelen omdat dan de kans op de overwinning voorbij was.

Het Von Schlieffenplan werd veranderd met de komst van de nieuwe legerchef Helmuth von Moltke. Eén van de wijzigingen die hij in het plan aanbracht was het versterken van de linkervleugel van de op te stellen Duitse strijdkrachten ten koste van de rechtervleugel. Hierdoor kregen de operaties in het noordoosten automatisch meer gewicht. De legendarische laatste woorden van Von Schlieffen: ‘Macht mir nur den Rechten stark’ waren blijkbaar vergeten.

Nog een belangrijke verandering die Helmut von Moltke aanbracht was dat ze niet meer door Nederland trokken om aan te vallen. Een neutraal Nederland werd nuttig geacht als een “luchtpijp naar de Noordzee”.

De Oberste Heeresleitung raakte door de aanvankelijke Duitse successen in Lotharingen in een euforische stemming. Von Moltke gaf beide legers opdracht om het offensief voort te zetten, om de verdedigingswerken bij Nancy te veroveren. De niet langer defensief opererende linkervleugel zou zo kunnen bijdragen tot een reusachtige herhaling van de slag bij Cannae: de gehele vijandelijke strijdmacht omsingeld in een gelijktijdige tangbeweging vanuit het oosten en het westen. Daartoe moest de in opzet immers zwakkere linkervleugel worden versterkt.

Het Von Schlieffenplan kende een aantal zwakheden. Deze zwakheden waren cruciaal en zouden in niet geringe mate bijdragen tot Duitslands ondergang in 1918. Dit dient met name gezien te worden in het licht van de communicatie destijds. Telefoonlijnen liepen slechts tot de grens of tot het front, waardoor telefoon in een bewegingsoorlog waardeloos was. Hetzelfde gold voor telegraaf, terwijl radio nog niet geavanceerd genoeg was om als communicatiemiddel te worden gebruikt. Men vertrouwde voornamelijk nog op koeriers. Men viel dus terug op een rigide planning. Het plan moest hoe dan ook gevolgd worden, ongeacht de situatie. Lagere officieren hadden hierin hoegenaamd geen enkele vrijheid van handelen.

Allereerst was het plan bedacht voor en door militairen, en volstrekt niet op de politieke situatie ingespeeld. Het plan voorzag in Franse oorlogsdeelname, maar Frankrijk had zich, ondanks diens bijstands verdrag met Rusland, in de crisis van juli 1914 afzijdig gehouden en leek niet van plan om zich voor een crisis op de Balkan in een oorlog te willen storten. Omdat het Schlieffenplan echter ervan uitging dat Frankrijk wel aanviel, werd Frankrijk toch bij de oorlog betrokken toen de Duitsers eenzijdig de Fransen de oorlog verklaarden terwijl dit wellicht helemaal niet nodig was geweest. Bovendien werden neutrale landen aangevallen, landen die Duitsland niets misdaan hadden maar de pech hadden in het pad van de beoogde opmars te liggen. Dit leidde in eerste instantie tot Britse oorlogsdeelname, ook hier met tegenzin, op grond van de Engelse garantie aan België uit 1839, en overigens tot een groot verlies aan politiek krediet. Men was nu veel minder geneigd om met de Duitsers te onderhandelen voor een ‘vreedzame oplossing’ van de crisis. Vanaf 1914 zou Duitsland als de grootste agressor van Europa worden gezien, en doordat het zelf de vijandigheid van andere staten op de hals had gehaald, had het zijn eigen “boemannen” gecreëerd.

Verder was het wegen- en spoorwegnet van België en Noord-Frankrijk te klein voor een optimale troepenverplaatsing. Kortom: het Duitse leger was te groot en kon door deze beperkingen zijn capaciteiten niet optimaal benutten. Dit ging ten koste van de snelheid van het offensief, en snelheid was cruciaal.

Indien men in een atlas een passer met zijn punt op Sedan zet en het potlood op Maastricht en vervolgens een cirkel trekt, valt op dat de cirkel ver van de Kanaalkust blijft. Met andere woorden: naarmate de Duitsers verder oprukten werd het front breder waarover ze hun strijdkrachten steeds meer moesten verspreiden. Von Kluck met zijn buitenste leger kwam in Noord-Frankrijk dan ook voor een onaangename keus te staan: op de Kanaalkust afgaan en de Fransen de gelegenheid geven een wig te drijven in zijn dan verzwakte linkerflank of naar binnen draaien en zijn dan verzwakte rechterflank bloot te stellen aan Franse tegenacties. Precies dat laatste gebeurde. Als gevolg bleef Parijs buiten bereik en kregen de Franse verdedigers een uitgelezen kans op een succesvolle tegenaanval en die werd ook direct door hen benut.

Daarnaast had het Duitse opperbevel niet geleerd van de Frans-Pruisische oorlog van 1870. Uit deze oorlog bleek dat een land nog niet per se verslagen hoefde te zijn na overwinningen op het reguliere leger. Zelfs na het verslaan van het Franse leger, het gevangennemen van de Franse keizer, en het omsingelen van de Franse hoofdstad bleek Frankrijk, nu als republiek, nog steeds in staat zich te verdedigen. Het Duitse opperbevel ging er in het Von Schlieffenplan niet van uit dat Frankrijk zich niet zou willen overgeven of dat het omsingelde Franse leger een “last stand” zou maken en het op een confrontatie zou laten aankomen. Ook bleek dat het Belgische leger en de Belgische wil tot verzet danig waren onderschat. Dit zou allemaal leiden tot vertragingen die Duitsland zich niet kon veroorloven.

Ten slotte ging het plan ervan uit dat Rusland 8 weken lang niet in staat was tot actie wegens de vermeend trage Russische mobilisatie van hun strijdkrachten. Rusland bezat echter zelfs in vredestijd een formidabel staand leger aan de grens, dat in augustus 1914 dan ook direct Oost-Pruisen kon binnenvallen. Hoewel Duitsland dit leger in twee eclatante overwinningen wist te verslaan (de slagen bij Tannenberg en de Mazurische Meren) was het Duitse opperbevel aanvankelijk in paniek. En ook na deze Duitse overwinning wist het Russische opperbevel veel sneller nieuwe lichtingen te mobiliseren en in te zetten dan het Schlieffenplan had voorzien.

Ook kan gesteld worden dat het Schlieffenplan als zodanig een belangrijke factor is geweest in het ontstaan van de Eerste Wereldoorlog. Omdat, althans volgens dit plan, Frankrijk “moest” worden verslagen terwijl Rusland mobiliseerde, zou een Russische mobilisatie direct moeten worden beantwoord met een aanval op Frankrijk. Op het moment dat een conflict tot voorbij een diplomatiek conflict escaleerde, was er nog maar een weg open: naar de grote pan-Europese oorlog.