
De Spartacusopstand, ook wel bekend als de Januari opstand (Duits: Spartakusaufstand), vond plaats van 5 tot 12 januari 1919 in Berlijn. Deze gewapende opstand was onderdeel van de bredere Duitse Revolutie, die op het einde van de Eerste Wereldoorlog uitbrak. De opstand was het resultaat van een machtsstrijd tussen de voorlopige regering, geleid door Friedrich Ebert van de meerderheid van de Sociaal-Democratische Partij van Duitsland (MSPD), en de communistische beweging onder leiding van Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg. Het doel van de communisten was het oprichten van een radenrepubliek, naar het voorbeeld van de Bolsjewieken in Rusland.
Inhouds opgave
Politieke Achtergrond: De Duitse Revolutie en de Val van het Keizerrijk
Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog was Duitsland in chaos. Het Duitse Keizerrijk stortte in en op 9 november 1918 werd de republiek uitgeroepen. Twee dagen later werd de Raad van Volkscommissarissen opgericht, een voorlopige regering bestaande uit leden van de MSPD en de Onafhankelijke Sociaal-Democratische Partij van Duitsland (USPD). Dit orgaan probeerde stabiliteit te brengen in een land dat verscheurd was door revolutionaire onrust, tekorten en de nasleep van een verloren oorlog.
De sociaal-democraten wilden snel verkiezingen organiseren om een nationale grondwetgevende vergadering bijeen te roepen en zo een parlementaire democratie op te zetten. Aan de andere kant wilden de communisten, waaronder de Spartacusbond (Spartakusbund), een radicaal andere koers. Zij streefden naar een socialistische revolutie waarbij het leger zou worden ontmanteld en alle eigendommen zouden worden genationaliseerd. Dit conflict tussen gematigde socialisten en radicale communisten vormde de kern van de spanningen die zouden leiden tot de Spartacusopstand.
De Oprichting van de Communistische Partij van Duitsland (KPD)
Op 1 januari 1919 richtten Liebknecht en Luxemburg de Communistische Partij van Duitsland (KPD) op, een samenvoeging van de Spartacusbond en andere revolutionaire groepen. Ondanks Luxemburgs aarzeling over een gewelddadige revolutie, was de KPD vastberaden om geen deel te nemen aan de komende verkiezingen voor de Nationale Vergadering. De partij hoopte in plaats daarvan macht te winnen door middel van agitatie onder arbeiders en druk vanuit de straten.
De politieke spanningen bereikten een kookpunt toen op 4 januari 1919 de linkse politiechef van Berlijn, Emil Eichhorn, werd ontslagen door de regering. Dit werd door de communisten gezien als een aanval op de revolutie. Als reactie daarop riep de KPD op tot massademonstraties en stakingen, wat het begin markeerde van de Spartacusopstand.
Het Begin van de Opstand: Demonstraties en Bezettingen
Op 5 januari 1919 werden massale demonstraties georganiseerd door radicale linkse groeperingen om het ontslag van Eichhorn aan te vechten. Tienduizenden mensen kwamen de straten van Berlijn op, en de betogingen groeiden al snel uit tot een algemene staking. Tijdens deze demonstraties werden strategische gebouwen, waaronder drukkerijen en redactiekantoren, bezet door de opstandelingen.
De leiding van de opstand was echter verdeeld. Terwijl Liebknecht geloofde dat het moment rijp was voor een revolutie, bleef Luxemburg terughoudend en pleitte zij voor een meer georganiseerde aanpak. Deze verdeeldheid zou een beslissende factor worden in het mislukken van de opstand, aangezien de protesten grotendeels richtingloos bleven en het de revolutionaire krachten ontbrak aan duidelijke strategie.
Militaire Reactie en Onderdrukking van de Opstand
Hoewel de opstandelingen erin slaagden een aantal strategische gebouwen in Berlijn te bezetten, was de reactie van de regering snel en hard. Friedrich Ebert, de leider van de MSPD en de voorlopige regering, was vastbesloten om de opstand te onderdrukken om de geplande verkiezingen voor de Nationale Vergadering op 19 januari veilig te stellen. Op 9 januari 1919 gaf hij het bevel om de opstand met geweld te beëindigen, en benoemde hij Gustav Noske, een prominent lid van de MSPD, als bevelhebber van de militaire operaties in Berlijn.
Noske, die later bekend zou worden om zijn uitspraak “Iemand moet de bloedhond zijn”, vertrouwde op de Freikorps, paramilitaire eenheden die bestonden uit voormalige frontsoldaten uit de Eerste Wereldoorlog. Deze groepen, die sterk anti-communistisch waren, waren berucht om hun gewelddadige methoden en ideologieën die in lijn lagen met de extreemrechtse bewegingen van die tijd.
Het Gebruik van de Freikorps
De inzet van de Freikorps bleek een beslissende factor te zijn in de onderdrukking van de Spartacusopstand. De Freikorps stonden bekend om hun discipline en militaire ervaring, wat hen tot een formidabele tegenstander maakte voor de relatief ongeregelde opstandelingen. Op 10 januari 1919 vielen Freikorps-troepen, waaronder de beruchte Reinhard-brigade, de bezette gebouwen in Berlijn aan, waaronder het hoofdkwartier van de Spartacisten in de wijk Spandau.
De gevechten waren hevig, maar de opstandelingen waren slecht georganiseerd en slecht bewapend in vergelijking met de Freikorps. De opstand werd op brute wijze neergeslagen, waarbij gebruik werd gemaakt van machinegeweren, mortieren en vlammenwerpers. Veel opstandelingen gaven zich uiteindelijk over, terwijl anderen werden gedood in de strijd. In totaal vielen er naar schatting 150 tot 200 doden, waarvan de meerderheid onder de opstandelingen viel.
Het Einde van de Spartacusopstand
Op 12 januari 1919 was de opstand effectief voorbij. De bezette gebouwen waren teruggewonnen door de troepen van de regering, en de leiders van de opstand waren ofwel gevlucht of gevangen genomen. Een van de belangrijkste factoren die bijdroegen aan de snelle onderdrukking van de opstand was het gebrek aan een duidelijke strategie onder de opstandelingen. De revolutionaire krachten waren intern verdeeld, en het ontbrak hen aan een gezamenlijke visie op hoe de opstand tot een succesvol einde gebracht kon worden.
De deelname van de Freikorps aan de onderdrukking van de opstand bracht ook lange termijn gevolgen met zich mee. Deze paramilitaire groepen zouden in de jaren daarna een belangrijke rol spelen in het onderdrukken van linkse bewegingen en het steunen van extreemrechtse ideologieën, wat de politieke instabiliteit van de Weimarrepubliek verder zou versterken.
De Dood van Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg
Een van de meest beruchte gebeurtenissen van de Spartacusopstand was de moord op Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg op 15 januari 1919. Nadat de opstand was neergeslagen, werden Liebknecht en Luxemburg gearresteerd door leden van de Freikorps. Ze werden naar het Eden Hotel in Berlijn gebracht, waar ze werden ondervraagd en gemarteld. Later die avond werden ze beiden vermoord.
Liebknecht werd naar het Berlijnse Tiergartenpark gebracht en geëxecuteerd door een schot in de rug, terwijl Luxemburg werd doodgeslagen met een geweerkolf en vervolgens in het Landwehrkanaal gegooid. Haar lichaam werd pas maanden later teruggevonden. Deze buitengerechtelijke executies schokten zowel binnenlandse als internationale waarnemers en markeerden een keerpunt in de Duitse revolutie.
De moorden op Liebknecht en Luxemburg waren niet alleen een symbolische nederlaag voor de communistische beweging in Duitsland, maar ook een direct gevolg van de brute repressie door de MSPD-regering. Hoewel Ebert en Noske later ontkenden betrokken te zijn geweest bij de beslissingen die tot de moorden hadden geleid, werd het duidelijk dat de regering op zijn minst op de hoogte was van de plannen van de Freikorps.
Gevolgen van de Spartacusopstand voor de Weimarrepubliek
De onderdrukking van de Spartacusopstand en de moorden op Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg hadden verstrekkende gevolgen voor de politiek in de Weimarrepubliek. Ten eerste bracht het de kloof tussen de gematigde sociaal-democraten van de MSPD en de radicale communisten van de KPD verder in beeld. De communisten beschouwden de MSPD als verraders van de revolutie, terwijl de sociaal-democraten vastbesloten waren om de parlementaire democratie te beschermen tegen wat zij zagen als een communistische staatsgreep.
Deze verdeeldheid binnen de linkse beweging verzwakte het verzet tegen de opkomst van reactionaire krachten in Duitsland. In de verkiezingen voor de Nationale Vergadering op 19 januari 1919, die kort na de onderdrukking van de opstand werden gehouden, behaalde de MSPD weliswaar 37,9 procent van de stemmen, maar het vertrouwen van veel linkse arbeiders in de partij was aangetast. De Onafhankelijke Sociaal-Democratische Partij (USPD), die kritiek had geuit op het harde optreden van de regering, won slechts 7,6 procent van de stemmen.
Versterking van Extreemrechts en de Rol van de Freikorps
De gewelddadige rol van de Freikorps tijdens de Spartacusopstand markeerde het begin van hun invloed op de Duitse politiek. Hoewel de Freikorps officieel werden ingezet om de orde te herstellen, was hun ideologie sterk anti-links en nationalistisch. Ze zagen zichzelf als de verdedigers van het vaderland tegen zowel buitenlandse als binnenlandse vijanden, in het bijzonder tegen communisten en socialisten.
Na de Spartacusopstand bleven de Freikorps actief betrokken bij het onderdrukken van andere linkse opstanden in heel Duitsland, waaronder de Beierse Radenrepubliek en de opstand in het Ruhrgebied. Hun bereidheid om geweld te gebruiken en hun verzet tegen de democratische instellingen van de Weimarrepubliek creëerden een sfeer van politieke instabiliteit. Bovendien vormden ze een vruchtbare voedingsbodem voor de opkomst van de extreemrechtse bewegingen, waaronder de latere Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij (NSDAP) onder leiding van Adolf Hitler.
Het Historische Beeld van de Spartacusopstand
In de jaren na de Spartacusopstand ontstond er een diep verdeeld historisch debat over de betekenis en impact van de opstand. In de historiografie van de voormalige Duitse Democratische Republiek (DDR) werd de Spartacusopstand gezien als een heroïsche poging om de arbeidersklasse te bevrijden van kapitalistische onderdrukking. Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht werden verheerlijkt als martelaren van de revolutionaire zaak, en hun moorden werden gezien als een symbool van de wreedheid van het kapitalistische systeem.
Historici uit West-Duitsland en latere academici na de Duitse hereniging namen een meer kritische kijk op de opstand. Zij beschouwden de Spartacusopstand eerder als een mislukte poging tot een staatsgreep door een radicale minderheid zonder brede steun onder de bevolking. Historici zoals Heinrich August Winkler en Sebastian Haffner hebben betoogd dat de opstand onvermijdelijk was gedoemd te mislukken, gezien het gebrek aan organisatie en de interne verdeeldheid onder de opstandelingen.
Politieke Nasleep: Verzwakking van de Democratie
Hoewel de Spartacusopstand op korte termijn werd neergeslagen, had het op lange termijn verwoestende gevolgen voor de politieke stabiliteit van de Weimarrepubliek. De regering van Ebert, die had vertrouwd op de militaire kracht van de Freikorps om de opstand te onderdrukken, verloor het vertrouwen van veel linkse arbeiders en intellectuelen. De moorden op Liebknecht en Luxemburg werden gezien als een symbool van de repressieve methoden van de sociaal-democratische regering, en dit leidde tot een blijvende polarisatie binnen de Duitse politiek.
Bovendien betekende de onderdrukking van de Spartacusopstand dat de KPD zich verder radikaliseerde. De partij zou de rest van de Weimarperiode blijven ageren tegen de democratische instellingen, wat de politieke chaos en fragmentatie verergerde. Deze verdeeldheid tussen linkse krachten maakte het moeilijker om een sterk en verenigd front te vormen tegen de groeiende dreiging van het fascisme en de opkomst van Adolf Hitler.
Conclusie: De Invloed van de Spartacusopstand op de Duitse Geschiedenis
De Spartacusopstand van januari 1919 was een cruciale gebeurtenis in de nasleep van de Eerste Wereldoorlog en het begin van de Weimarrepubliek. Hoewel de opstand zelf uiteindelijk faalde, markeerde het een keerpunt in de Duitse politiek. De harde onderdrukking van de opstand door de regering van Ebert en de Freikorps verzwakte de linkse beweging en versterkte de vijandigheid tussen de sociaal-democraten en de communisten. Deze verdeeldheid zou de politieke instabiliteit van de Weimarrepubliek verergeren en de weg vrijmaken voor de opkomst van extreemrechts.
De moord op Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg had niet alleen een onmiddellijke impact op de communistische beweging in Duitsland, maar versterkte ook de perceptie van de sociaal-democratische regering als medeplichtig aan de gewelddadige repressie van revolutionair links. Deze gebeurtenis werd een symbool van het falen van de Weimarrepubliek om een verenigd en stabiel politiek systeem te creëren, wat uiteindelijk zou bijdragen aan de opkomst van het nationaalsocialisme in de jaren 1930.
Bronnen en Verdere Informatie
- Winkler, Heinrich August. Weimar 1918–1933. Die Geschichte der ersten deutschen Demokratie. Verlag C.H. Beck, 2018.
- Haffner, Sebastian. Die deutsche Revolution 1918/19. Rowohlt Taschenbuch Verlag, 2002.
- Jones, Mark. Am Anfang war Gewalt: Die deutsche Revolution 1918 und der Beginn der Weimarer Republik. Propyläen, 2017.
- Mommsen, Hans. The Rise and Fall of Weimar Democracy. University of North Carolina Press, 1998.
- Schulze, Hagen. Weimar: Germany’s Fragile Democracy. Palgrave Macmillan, 1998.
- Bronnen mei1940
- Afbeelding: Julius Söhn, Public domain, via Wikimedia Commons