Charles André Joseph Marie de Gaulle (Rijsel, 22 november 1890 – Colombey-les-Deux-Églises, 9 november 1970) was een Frans militair en politicus. Hij vocht tijdens de Eerste Wereldoorlog als officier in de Slag bij Verdun, was de leider van een Franse regering in ballingschap tijdens de Tweede Wereldoorlog en werd de eerste president van de door hem ontworpen Vijfde Republiek (1959-69).
Charles de Gaulle werd geboren als derde kind na zijn zuster Marie-Agnès. Hij was de tweede zoon in een Rooms-katholiek, patriottisch gezin in Rijsel. Reeds jong toonde hij een bijzondere interesse in militaire zaken. Hij ging studeren aan de militaire school van Saint-Cyr en in 1913 werd hij ingedeeld bij een infanteriedivisie onder leiding van kolonel Philippe Pétain, die in de Slag bij Verdun in 1916 een grote rol zou spelen en vanaf 1940 staatshoofd werd van Vichy-Frankrijk, een marionettenregime onder Duitse controle. De Gaulle trouwde op 6 april 1921 met Yvonne Vendroux. Zij kregen samen drie kinderen, Philippe, Elisabeth en Anne. Anne had het syndroom van Down en overleed in 1948 op 20-jarige leeftijd.
Eerste Wereldoorlog en intellectuele ontwikkeling
Tijdens de Eerste Wereldoorlog diende de Gaulle in het leger als luitenant, in 1916 werd hij bij Verdun gevangengenomen. Hij verbleef ruim twee jaar in een Duits kamp voor krijgsgevangenen. Na de oorlog diende hij bij de pantsereenheden, die toen nog deel uitmaakten van de infanterie, waar hij al snel de reputatie kreeg een vooruitstrevend tacticus te zijn. In Le fil de ‘l’épée (“Het scherp van de snede”) wees hij op het belang van het vormen van leiders en op invloed van toevallige omstandigheden. Ook bepleitte hij het formeren van pantsereenheden, waarmee vuurkracht en mobiliteit beter dan ooit gecombineerd zouden kunnen worden. In Vers l’Armée de Métier (“Naar een Beroepsleger”) (1934) bepleitte hij de oprichting van een professioneel gemotoriseerd kernleger in vredestijd om een eventuele verrassingsaanval vanuit Duitsland af te kunnen slaan. In Duitsland zag de latere tankgeneraal Heinz Guderian hierin zijn ideeën bevestigd. In Engeland werd door de militair historicus Liddell-Hart met belangstelling kennis genomen van De Gaulles ideeën. In Frankrijk, waar statische verdediging vanuit immense fortificaties zoals de Maginotlinie werd voorgestaan, vond hij echter weinig weerklank. Na de Tweede Wereldoorlog werd ten onrechte beweerd dat hij de Duitse Blitzkrieg voorspeld zou hebben, de in grote oplagen verschenen naoorlogse edities van zijn publicaties uit het interbellum waren in die zin aangepast.
Uit zijn particuliere correspondentie blijkt dat hij weinig ophad met parlementaire democratie en eigenlijk meer zag in een sterk monarchaal regime. De socialist Léon Blum, premier van Volksfront regeringen tussen 1936 en 1939, was fel tegen een beroepsleger, omdat dit gemakkelijk zou kunnen worden ingezet tegen de eigen bevolking. De Gaulle lijkt dat zelf ook niet uitgesloten te hebben.
Tweede Wereldoorlog
In de Tweede Wereldoorlog kreeg De Gaulle tijdens Fall Gelb, zoals de Duitsers hun offensief in het westen noemden, op 15 mei 1940 het bevel over een provisorische pantserdivisie, de 4e Division Cuirassée de Réserve, waarmee hij zonder veel effect vocht tegen de Duitse invallers, die om de Maginot linie heen waren getrokken, dwars door de volgens de Fransen ondoordringbare Ardennen. Na de oorlog werd vaak beweerd dat hij juist als enige generaal in die weken nog wat tactische successen heeft geboekt. Vlak voor de totale ineenstorting werd hij bevorderd tot brigadegeneraal. Hij kreeg op 6 juni de post van onderminister voor defensie in het kabinet van premier Paul Reynaud. In die hoedanigheid nam hij deel aan de besprekingen met de Engelsen tijdens de laatste fases van de Duitse opmars in juni 1940. Toen bleek dat maarschalk Pétain in juni 1940 een wapenstilstand met de Duitsers zou sluiten, stapte de Gaulle in een Brits vliegtuig en ontkwam daarmee naar Londen. Op 18 juni verklaarde hij via de Britse radio dat Frankrijk wel een slag had verloren, maar niet de oorlog en riep het Franse volk op de strijd tegen Duitsland voort te zetten. Het onmiddellijke resultaat daarvan was dat hij wegens desertie bij verstek ter dood werd veroordeeld door het Vichy-regime, dat na de overwinning van de Duitsers door hen werd getolereerd als een marionettenregime in het zuidoostelijke deel van Frankrijk. Het staatshoofd van dit regime was de 83-jarige Pétain, zijn vroegere commandant.
De Gaulle spreekt een menigte toe tijdens de Tweede Wereldoorlog, 1944De Gaulle organiseerde na zijn vlucht de Vrije Franse Strijdkrachten; het lukte hem om sommige Franse koloniën aan zijn kant te brengen. Hij kreeg ook het bestuur in Syrië en Libanon in handen nadat de Britten deze Franse mandaatgebieden op Vichy-troepen hadden veroverd. De Gaulle had aanvankelijk grote moeite om serieus genomen te worden door de geallieerden, want het Franse Vichy-regime had bij gebrek aan beter zowel in eigen land als daarbuiten een zekere legitimiteit, waartegenover De Gaulle aanvankelijk niet veel anders had te stellen dan zijn vastberadenheid de waardigheid van Frankrijk te verdedigen. Voor het oplossen van de voortdurende conflicten en ruzies met Britse regering was zijn stafchef Gaston Palewski verantwoordelijk. De Gaulle omschreef zijn eigen positie als volgt: “Ik kan geen concessies doen, ik ben te zwak”. Terwijl de Britse premier Churchill nog een zeker respect voor de koppige Franse generaal had, wantrouwden de Verenigde Staten hem. Toen Amerikaanse en Britse legers in november 1942 Franse gebieden in Noord-Afrika binnenvielen, gaven de Amerikanen het bestuur ervan niet in handen van de leider van de Vrije Fransen, maar van een andere Franse generaal, Henri Giraud, die voorheen tegen Vichy had aangeleund. De Gaulle bleek echter een behendiger politicus te zijn en over een forse aanhang te beschikken, ook in bezet Frankrijk, waar het Vichy-regime zijn restant van geloofwaardigheid had verloren toen vanaf november 1942 ook op het eigen gebied Duitse troepen gelegerd werden. In juni 1943 kwam er een compromis: De Gaulle en Giraud werden co-voorzitters van een Frans Comité van Nationale Bevrijding in Algiers. Na enkele maanden wist de Gaulle Giraud aan de kant te schuiven. Hoewel de Amerikanen De Gaulle niet wilden betrekken in de landing in Normandië op 6 juni 1944 en ze van plan waren het bevrijde Frankrijk althans voorlopig zonder hem te besturen, bleek het hele binnenlandse verzet achter De Gaulle te staan. Het Vichy-regime verdween als sneeuw voor de zon en bij zijn terugkeer in Frankrijk werd De Gaulle overal toegejuicht. De tegenstellingen tussen het communistische en het niet-communistische verzet leken voor even vergeten. Na een met emoties beladen intocht in Parijs vestigde hij daar op 26 augustus zijn voorlopige regering, die al snel door de geallieerden werd erkend. Tot aan het einde van de oorlog had De Gaulle wrijvingen met de Amerikanen, want hij stond erop dat Frankrijk als een grote mogendheid werd behandeld en weigerde soms om bevelen van het geallieerde opperbevel op te volgen. De erkenning van De Gaulle door de geallieerden ging niet zo ver dat hij ook werd uitgenodigd op de conferenties van Jalta (februari 1945) en Potsdam (juli 1945), waar de verdeling in invloedssferen van het naoorlogse Europa werd vastgelegd. Dit zou doorwerken in De Gaulles eigenzinnige buitenlandse politiek in de jaren zestig, toen hij eens opmerkte: ‘Ik heb geen boodschap aan Jalta, ik kon er niet bij zijn!’.
De naoorlogse periode
In eigen land was de Gaulle aan het einde van de oorlog een algemeen aanvaarde leider die boven de partijen stond. Hij bleef ook na de verkiezingen van november 1945 voorzitter van de voorlopige regering, maar trad in januari 1946 af, toen het duidelijk werd dat zijn opvattingen over een sterke uitvoerende macht niet in de nieuwe grondwet van de Vierde Republiek zouden worden opgenomen. In 1947 stichtte hij een nieuwe politieke partij, Rassemblement du Peuple Français (Verzameling van het Franse Volk) die namens alle Fransen beweerde te spreken. De partij had een tijdelijk kiessucces, maar in 1953 hief De Gaulle de partij op en trok zich uit de politiek terug in zijn buitenverblijf in Colombey-les-Deux-Églises en ging zijn memoires schrijven. De Vierde Republiek werd, zoals hij gevreesd had, gekenmerkt door chronische politieke instabiliteit. Ondertussen woedde in Frans Indo-China al een dekolonisatie-oorlog, die in 1954 zou uitlopen op een definitieve Franse nederlaag bij Dien Bien Phu. In datzelfde jaar brak de Algerijnse Onafhankelijkheidsoorlog uit.
In 1958, toen deze zeer bloedige oorlog uitzichtloos was geworden, maakte een opstand van de Franse strijdkrachten in Algerije duidelijk dat de Vierde Republiek niet tegen de situatie was opgewassen. Na 12 jaar in de politieke wildernis werd De Gaulle als voldoende sterk en patriottisch beschouwd om een uitweg te vinden. Hij vormde een regering en verkreeg van het parlement een speciale volmacht voor zes maanden. Hij stelde een nieuwe grondwet op die de macht van de president versterkte ten koste van het parlement. De Gaulle werd in januari 1959 op 68-jarige leeftijd zelf de eerste president van de nieuwe Vijfde Republiek. De opstandige militairen hadden gehoopt dat de Gaulle de Algerijnse opstand de kop in zou drukken. De Gaulle wekte de stellige indruk dat te zullen doen, toen hij voor een grote menigte Franse kolonisten op het Forum-plein in Algiers uitriep: “Je vous ai compris!” (Ik heb u begrepen). Hij besefte echter al snel dat Frankrijk daar nooit in zou slagen, aangezien dit niet te combineren was met zijn onwil om de negen miljoen islamitische Algerijnen volwaardig Frans staatsburgerschap te geven. Uiteindelijk kondigde hij aan Algerije via onderhandelingen zelfbeschikking te willen verlenen. Daarop kwam het tot ernstige ongeregeldheden van Franse kolonisten in Algerije die zich tegen de onafhankelijkheid verzetten. In Algiers dreigde in 1961 zelfs even een militaire staatsgreep; de geheime para-militaire Organisation de l’Armée Secrète (OAS) pleegde talloze dodelijke aanslagen; De Gaulle zelf ontsnapte de dood ternauwernood. Linkse intellectuelen als Jean-Paul Sartre spraken zich uit voor Algerijnse onafhankelijkheid, reden waarom sommige ministers voor diens arrestatie pleitten. Dat De Gaulle geen dictator was, bleek uit zijn standpunt dat je ‘Voltaire niet arresteert’, waarmee hij Sartre bedoelde. De “Akkoorden van Evian” in 1962 bezegelden de Algerijnse onafhankelijkheid, waarna honderdduizenden Franse kolonisten (“pied-noirs”) en koloniale militairen (“harki’s”) een goed heenkomen zochten in het moederland.