De Lee–Enfield is een bolt-action, magazijngevoed geweer dat diende als het belangrijkste vuurwapen van de strijdkrachten van het Britse Rijk en het Gemenebest gedurende de eerste helft van de 20e eeuw. Het werd officieel in gebruik genomen in 1895 en bleef de standaarddienstgeweer van het Britse leger tot 1957. De Lee–Enfield is vernoemd naar de ontwerper van het grendelmechanisme, James Paris Lee, en de locatie waar het ontwerp van de loop werd ontwikkeld: de Royal Small Arms Factory in Enfield.
Inhouds opgave
Oorsprong en ontwikkeling
De Lee–Enfield is een doorontwikkeling van de Lee–Metford, een zwartkruitgeweer dat in 1888 door het Britse leger was aangenomen. Dit geweer combineerde het grendelmechanisme van James Paris Lee met een loopontwerp van William Ellis Metford. De Lee–Enfield verving oudere geweren zoals de Martini–Henry en de Martini–Enfield en introduceerde een tien-schots magazijn dat handmatig van bovenaf werd geladen, een eigentijdse innovatie. Het magazijn kon worden geladen met losse patronen of met vijf-schots laders.
Een belangrijk voordeel van het ontwerp van de Lee–Enfield was de plaatsing van de grendelknop vlak achter de trekker, waardoor de schutter het geweer snel kon herladen zonder het vizier van het doel te verliezen. Dit maakte het mogelijk om sneller te vuren dan met andere bolt-action ontwerpen, zoals de Mauser. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd bekend dat goed getrainde Britse infanteristen in staat waren om 20 tot 30 gerichte schoten per minuut af te vuren in de zogenaamde “mad minute”.
Productie en verspreiding
De Lee–Enfield werd op grote schaal geproduceerd, met naar schatting meer dan 17 miljoen exemplaren in verschillende varianten. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was het productievolume aanzienlijk verhoogd om te voldoen aan de grote vraag van het leger. Dit leidde tot de oprichting van productieschema’s waarbij verschillende fabrikanten en werkplaatsen in het Verenigd Koninkrijk en andere Gemenebestlanden betrokken waren. Belangrijke productiecentra waren onder andere de Royal Small Arms Factory Enfield, de Birmingham Small Arms Company Limited (BSA), en de London Small Arms Co. Ltd. Gedurende de Tweede Wereldoorlog werd de productie uitgebreid naar fabrieken in Canada en de Verenigde Staten, waaronder Small Arms Limited in Long Branch, Ontario, en Savage Arms in de VS.
Het geweer diende niet alleen bij het Britse leger, maar ook bij andere strijdkrachten van het Gemenebest, zoals in Australië, Nieuw-Zeeland, Zuid-Afrika, en Canada. Het bleef een essentieel onderdeel van militaire uitrustingen, zelfs nadat het officieel was vervangen door modernere wapens zoals de L1A1 SLR. In bepaalde delen van de wereld, zoals bij de politie in Bangladesh, wordt de Lee–Enfield nog steeds gebruikt.
Ontwerpkenmerken
De Lee–Enfield onderscheidde zich door enkele innovatieve ontwerpkenmerken die bijdroegen aan de populariteit en effectiviteit ervan:
- Grendelmechanisme: Het grendelmechanisme met achterste sluitnok zorgde voor een relatief korte grendelbeweging, wat een snelle bediening mogelijk maakte.
- Magazijn: Het afneembare, dubbel-kolom magazijn had een capaciteit van tien patronen en werd gezien als een zeer modern element in die tijd.
- Snelvuurcapaciteit: De combinatie van het ontwerp van de grendel en het grote magazijn stelde een goed opgeleide schutter in staat om aanzienlijk sneller te vuren dan met vergelijkbare geweren.
- Munitie: Het geweer gebruikte de .303 British patroon, een krachtige, gerande patroon die oorspronkelijk werd ontwikkeld voor gebruik met rookloos kruit.
Varianten en dienstperiodes van de Lee–Enfield
Door de decennia heen werden verschillende modellen van de Lee–Enfield ontwikkeld en aangepast om te voldoen aan de behoeften van het leger en nieuwe technologische ontwikkelingen. Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste modellen en hun dienstperiodes.
Belangrijkste modellen van de Lee–Enfield
- Magazine Lee–Enfield (MLE) (1895–1926): Dit eerste model, ook wel bekend als de “Long Tom”, werd geïntroduceerd in 1895 en was een verbeterde versie van de eerdere Lee–Metford. Het had een loop van 30,2 inch en werd later aangepast om de Charger Loading Lee–Enfield (CLLE) te worden, waardoor laden met laders mogelijk werd.
- Short Magazine Lee–Enfield (SMLE) Mk I (1904–1926): Deze kortere versie, met een looplengte van 25,2 inch, bood een beter evenwicht tussen de lange MLE en de karabijnversies. Het ontwerp was deels gebaseerd op de Zweedse M1894-karabijn.
- SMLE Mk III (1907–heden): Het bekendste model, dat in 1907 werd geïntroduceerd, bracht verbeteringen zoals een verbeterd vizier en aanpassingen voor de nieuwe Mk VII spitzer-patronen. Dit model bleef populair vanwege zijn betrouwbaarheid en veelzijdigheid, zelfs lang na de officiële vervanging.
- Rifle No. 4 Mk I (1941–heden): De No. 4 was een aanpassing van eerdere modellen en werd officieel aangenomen aan het begin van de Tweede Wereldoorlog. Het had een sterker frame en een eenvoudiger productieproces, met een verbeterd vizier dat snellere en nauwkeurigere vizieraanpassingen mogelijk maakte.
- Rifle No. 5 Mk I “Jungle Carbine” (1944–heden): Dit model was bedoeld voor gebruik in dichtbegroeide gebieden en was lichter en korter dan zijn voorgangers. Ondanks de populariteit bij soldaten kampte dit model met het probleem van een “zwervend vizier”, waardoor de nauwkeurigheid minder betrouwbaar was.
Oorlogservaringen en prestaties
De Lee–Enfield speelde een cruciale rol tijdens de Eerste Wereldoorlog, waar het onder andere in de loopgraven van het Westelijk Front werd gebruikt. De snelheid waarmee een soldaat het geweer kon herladen, gaf Britse troepen een voordeel bij vuurgevechten. Getuigenissen van Duitse soldaten beschreven vaak hoe het leek alsof ze werden bestookt door mitrailleurs, terwijl dit in werkelijkheid een linie van goed getrainde Britse schutters was die het “mad minute”-vuur uitvoerden.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de Lee–Enfield opnieuw op grote schaal gebruikt. Het model No. 4 Mk I bleek bijzonder effectief in verschillende gevechtsomstandigheden, van de koude winters in Europa tot de dichte jungle in Zuidoost-Azië. Het No. 5 Mk I “Jungle Carbine” werd speciaal ontwikkeld voor operaties in de jungle van Birma en Maleisië. Hoewel het geliefd was vanwege zijn draagbaarheid, was het berucht om de krachtige terugslag en minder constante precisie.
Productie in het Gemenebest
Naast het Verenigd Koninkrijk werd de Lee–Enfield ook geproduceerd in fabrieken in andere delen van het Gemenebest om aan de grote vraag te voldoen. Canada produceerde het No. 4 Mk I model in de fabriek van Small Arms Limited in Long Branch, terwijl Australië het SMLE Mk III* model bleef produceren in de Lithgow Small Arms Factory. Deze fabrieken speelden een cruciale rol in het aanvullen van de voorraden tijdens de wereldoorlogen.
In India bleef de productie van de Lee–Enfield doorgaan na de Tweede Wereldoorlog. De Rifle Factory Ishapore ontwikkelde later de 7,62 mm 2A/2A1 variant, ontworpen om het modernere NATO-kaliber te gebruiken. Dit model bleef in productie tot in de jaren 1980.
Technische verbeteringen en experimenten
De Lee–Enfield onderging door de jaren heen verschillende verbeteringen. Een belangrijke wijziging was de introductie van een vrij zwevende loop in het No. 1 Mk VI en latere modellen, waardoor de loop vrij kon uitzetten en trillen zonder de precisie te beïnvloeden. Dit verbeterde de nauwkeurigheid van het geweer aanzienlijk. Het gebruik van een achterste dioptervizier in de No. 4 Mk I verbeterde de vizierlijn en verhoogde de snelheid van het richten over verschillende afstanden.
De technische aanpassingen waren niet altijd succesvol. Het No. 5 Mk I “Jungle Carbine” leed bijvoorbeeld onder het eerder genoemde “zwervend vizier”-probleem, wat resulteerde in onnauwkeurige schoten. Toch bleven de meeste modellen betrouwbare en robuuste wapens, geliefd bij soldaten vanwege hun duurzaamheid en aanpassingsvermogen aan verschillende oorlogsomstandigheden.
Het gebruik van de Lee–Enfield in conflictsituaties
De Lee–Enfield heeft een lange staat van dienst in verschillende conflictsituaties, waar het zijn waarde als robuust en veelzijdig wapen bewees. Tijdens zowel de Eerste als de Tweede Wereldoorlog diende het geweer als een cruciaal onderdeel van de uitrusting van de Britse en Gemenebest-strijdkrachten.
De Eerste Wereldoorlog: loopgravenoorlog en massale productie
In de Eerste Wereldoorlog was de SMLE Mk III het belangrijkste infanteriegeweer van het Britse leger. Het ontwerp, met zijn tien-schots magazijn en snelle herladingsmechanisme, stelde soldaten in staat om zich effectief te verdedigen en aanvallen af te slaan in de uitdagende omstandigheden van de loopgravenoorlog. De eerder genoemde “mad minute”-techniek, waarbij soldaten tot 30 gerichte schoten per minuut konden afvuren, gaf het Britse leger een tactisch voordeel tijdens hevige gevechten.
De enorme vraag naar wapens tijdens de oorlog leidde tot een aanzienlijke uitbreiding van de productiecapaciteit. Naast de Royal Small Arms Factory in Enfield droegen fabrieken zoals BSA en LSA Co. Ltd bij aan de productie. Het zogenaamde peddled scheme werd geïntroduceerd om onderdelen en assemblage uit te besteden aan verschillende bedrijven, waardoor de productie omhoogging van iets meer dan 100.000 geweren per jaar vóór de oorlog naar miljoenen in de latere oorlogsjaren.
De Tweede Wereldoorlog: veelzijdigheid en aanpassingen
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de No. 4 Mk I het standaardwapen van de Britse troepen. Dit model was sterker en eenvoudiger te produceren dan de eerdere SMLE Mk III. De robuuste constructie en verbeterde vizierlijn maakten het geschikt voor de uiteenlopende gevechtsomstandigheden waarin het Britse leger vocht, van het Europese front tot de jungle van Zuidoost-Azië.
De introductie van de No. 5 Mk I “Jungle Carbine” was een directe reactie op de noodzaak van een lichter en korter geweer voor gevechten in dichte junglegebieden. Hoewel populair bij soldaten vanwege zijn draagbaarheid, werd het model al snel berucht vanwege zijn sterke terugslag en het probleem met het “zwervend vizier”, wat de nauwkeurigheid beïnvloedde.
Andere conflicten en langdurig gebruik
Na de Tweede Wereldoorlog bleef de Lee–Enfield in gebruik in verschillende gewapende conflicten. Het werd door Australische troepen gebruikt tijdens de Koreaanse Oorlog en bleef in dienst bij militaire en politie-eenheden in het Gemenebest, inclusief India en Pakistan, tot ver in de tweede helft van de 20e eeuw. De Ishapore 2A/2A1, ontwikkeld in India, maakte gebruik van de modernere 7,62×51 mm NATO munitie en werd gebruikt tot in de jaren 1980.
De veelzijdigheid van het geweer bleek ook uit de aanpassingen voor specifieke doeleinden, zoals de conversie naar snipergeweren. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden de meest nauwkeurige No. 4 Mk I-geweren geselecteerd voor aanpassing tot de No. 4 Mk I (T) snipervariant. Deze aanpassingen omvatten een speciaal gemonteerd vizier en een houten wangstuk, wat zorgde voor een betere stabiliteit en doelgerichtheid. Deze snipermodellen bleven in gebruik tot de jaren 1970 en werden later omgebouwd tot de L42A1 voor de nieuwe 7,62×51 mm NATO-munitie.
Conversions en civiel gebruik
De Lee–Enfield werd door de jaren heen niet alleen voor militaire doeleinden gebruikt, maar ook aangepast voor civiele toepassingen en training. Tal van .22-kaliber trainingmodellen werden geproduceerd om soldaten te trainen in het gebruik van het geweer, zonder de kosten van volledige .303 munitie. Daarnaast werden verschillende civiele conversies uitgevoerd, zoals de productie van sportgeweren en shotgun-conversies in Australië en India.
In Australië werd de Lee–Enfield populair onder jagers en sporters, met omgebouwde versies zoals de .303/25 voor de jacht. Het merk Slazenger stond bekend om het ombouwen van SMLE-geweren naar commerciële sportgeweren, waaronder modellen in .22 Hornet. In India werden omgebouwde modellen, bekend als .410 muskets, gebruikt door politie- en gevangenisbewaarders.
Moderne erfenis en actueel gebruik
Hoewel de Lee–Enfield officieel uit dienst is bij de meeste moderne legers, blijft het geweer een iconisch en gerespecteerd stuk geschiedenis. Het is nog steeds in gebruik bij reservisten en politie-eenheden in landen zoals Bangladesh en sommige gebieden van Pakistan. De Canadese Rangers gebruikten de Lee–Enfield nog tot 2016, toen ze overstapten op de C19.
In de civiele wereld blijft de Lee–Enfield populair bij historische wapenliefhebbers en sportieve schutters. De betrouwbaarheid, het tien-schots magazijn en de snelle bolt-action maken het nog steeds een gewild geweer voor praktische schietwedstrijden en jachtactiviteiten.
Conclusie: de blijvende impact van de Lee–Enfield
De Lee–Enfield blijft een symbool van militaire innovatie en betrouwbaarheid, met een rijke geschiedenis die zich uitstrekt over meer dan een eeuw. Het geweer onderscheidde zich door zijn unieke ontwerp, met een grendelmechanisme dat snelle herlaadbewegingen mogelijk maakte, een tien-schots magazijn en een krachtige .303 British patroon. Tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog bewezen de verschillende modellen van de Lee–Enfield hun waarde op de slagvelden van Europa, Afrika en Azië. Het geweer bood niet alleen snelle vuurkracht, maar was ook bestand tegen de zware omstandigheden van oorlog en verschillende klimaatzones.
Naast het militaire gebruik werd de Lee–Enfield ook aangepast voor civiele toepassingen, met varianten zoals de .22-kaliber trainingmodellen en jachtgeweren. In landen zoals Australië en India bleef het geweer populair, zelfs nadat het officieel was vervangen door modernere wapens. De introductie van de 7,62 mm 2A/2A1 in India en de aanpassingen voor snipergeweren tonen aan hoe flexibel en aanpasbaar het ontwerp van de Lee–Enfield was.
Zelfs in de 21e eeuw blijft de Lee–Enfield relevant. Het geweer is geliefd bij schutters en verzamelaars vanwege zijn historische betekenis en betrouwbare prestaties. Ondanks de komst van moderne wapensystemen, blijft de Lee–Enfield een gewaardeerd relikwie dat herinnert aan een tijdperk van technologische vooruitgang en wereldwijde conflicten.
Bronnen en meer informatie
- Afbeelding: Lee-Enfield SMLE Mk III Public Domain via Wiki Commens
- Imperial War Museums (IWM) – Biedt een uitgebreide collectie en archiefmateriaal over de militaire uitrusting en wapens, waaronder de Lee–Enfield. Bezoek IWM
- The National Army Museum (UK) – Levert historische context en tentoonstellingen over het gebruik van de Lee–Enfield en andere wapens in het Britse leger. Bezoek National Army Museum
- Armémuseum (Swedish Army Museum) – Beschrijft internationale collecties, waaronder de Lee–Enfield geweren, en biedt visuele en fysieke tentoonstellingen. Bezoek Armémuseum
- Skennerton, Ian (2007). The Lee–Enfield. Gold Coast QLD (Australia): Arms & Militaria Press. ISBN 978-0-949749-82-6.
- Pegler, Martin (2012). The Lee-Enfield Rifle. Weapon 17. Osprey Publishing. ISBN 978-1-84908-788-9.
- Tucker, Spencer C. (2013). The European Powers in the First World War. An Encyclopedia. New York (USA): Routledge. ISBN 978-0-8153-0399-2.
- War Office (1999) [1929]. Textbook of Small Arms 1929. London: H.M.S.O/Rick Landers.
- Skennerton, Ian (1993). The Lee–Enfield Story. Gold Coast QLD (Australia): Arms & Militaria Press. ISBN 978-1-85367-138-8.
- Bronnen Mei1940