De Slag aan de Leie, ook wel bekend als de Vierde Slag om Ieper, vond plaats van 7 tot 29 april 1918 en maakte deel uit van het Duitse lenteoffensief in Vlaanderen tijdens de Eerste Wereldoorlog. Dit offensief, oorspronkelijk gepland door generaal Erich Ludendorff als “Operatie George”, werd uiteindelijk herzien en teruggebracht tot “Operatie Georgette”. Het doel was om de stad Ieper te veroveren, de Britse troepen terug te drijven naar de kanaalhavens, en hen uiteindelijk uit de oorlog te dwingen. Operatie Georgette leek qua planning en uitvoering sterk op het eerdere offensief, Operatie Michael, maar was kleiner in schaal.
Inhouds opgave
Achtergrond van de slag
Strategische ontwikkelingen
Het Duitse aanvalgebied strekte zich uit van ongeveer 10 kilometer ten oosten van Ieper in België, tot 10 kilometer ten oosten van Béthune in Frankrijk, een front van ongeveer 40 kilometer. De frontlinie liep van noord-noordoost naar zuid-zuidwest, met de rivier de Leie die van zuidwest naar noordoost het front doorkruiste in de buurt van Armentières, centraal in het gebied. In het noorden werd de linie verdedigd door het Belgische leger, terwijl de Britse Tweede Leger (onder leiding van Sir Herbert Plumer) het midden en het noorden van de linie verdedigde, en het Britse Eerste Leger (onder Henry Horne) het zuidelijke gedeelte in handen had.
Voorspel tot de slag
De Duitse troepen, bestaande uit het Zesde Leger (onder leiding van Ferdinand von Quast) en het Vierde Leger (onder Friedrich Sixt von Armin), bestonden uit aanzienlijke aantallen zogenaamde “stosstruppen” (stormtroepen), die speciaal getraind waren in het uitvoeren van snelle aanvallen met nieuwe stormtroeptactieken. Deze eenheden waren cruciaal in de openingsfase van de slag, waarin ze probeerden door de relatief zwakke Britse linies heen te breken. Het Britse Eerste Leger, dat in het zuiden de frontlinie verdedigde, was een uitgeputte troepenmacht die grotendeels bestond uit eenheden die naar een zogenaamd “rustfront” waren gestuurd. Dit omvatte ook twee divisies van het Portugese Expeditiekorps, die op de dag van de Duitse aanval in slechte staat verkeerden. Deze divisies waren onderbemand, hadden weinig moreel, en zouden snel worden vervangen.
De Duitse aanval en het verloop van de slag
Het Duitse aanvalsplan
Het doel van de Duitse strategie was om door de Britse Eerste Leger-linie te breken, het Tweede Leger naar het noorden te drijven en vervolgens westwaarts op te rukken naar het Kanaal. Dit zou de geallieerde bevoorradingslijnen, die door de belangrijke havens van Calais, Duinkerken en Boulogne liepen, doorsnijden en de Britse troepen in Frankrijk isoleren van hun bevoorrading. Deze beweging zou het einde van de Britse deelname aan de oorlog kunnen betekenen.
De Slag om Estaires (9–11 april)
De slag begon op de avond van 7 april 1918, toen de Duitsers een hevig bombardement openden op het zuidelijke deel van het geallieerde front tussen Armentières en Festubert. Dit bombardement duurde voort tot de ochtend van 9 april, waarna het Zesde Leger met acht divisies de aanval inzette. De aanval trof de Portugese Tweede Divisie, die een front van 11 kilometer verdedigde. Deze divisie werd al snel overrompeld en trok zich na hevige gevechten terug richting Estaires.
De Britse 55e (West Lancashire) Divisie, die ten zuiden van de Portugezen was gestationeerd, trok zich gedeeltelijk terug maar hield stand in een beter verdedigbare positie. Ondanks zware Duitse aanvallen kon deze divisie de rest van de slag haar grondgebied behouden. De Britse 40e Divisie, ten noorden van de Portugezen, stortte echter onder de Duitse druk in en werd gedwongen terug te trekken naar het noorden. Reserve-eenheden, zoals First King Edward’s Horse en het 11e Fiets Bataljon, werden ingezet om het Duitse doorbraak te stoppen, maar ook zij werden verslagen. Uiteindelijk brak het Duitse leger door over een front van 15 kilometer en drong tot 8 kilometer diep door, waarbij ze de stad Estaires bereikten. Daar werd hun opmars gestuit door Britse reserve-eenheden.
De Slag om Messines (10–11 april)
Op 10 april openden de Duitsers een tweede front. Het Vierde Leger viel met vier divisies de Britse 19e Divisie aan, net ten noorden van Armentières. Het Britse Tweede Leger had echter een groot deel van haar reserves al naar het zuiden gestuurd ter ondersteuning van het Eerste Leger, waardoor de Duitsers in staat waren een doorbraak te forceren. Ze wisten tot 3 kilometer op een front van 6 kilometer door te dringen en veroverden de strategische plaats Messines. De 25e Divisie, die in het zuiden flankeerde, moest zich door de zware druk eveneens enkele kilometers terugtrekken.
Op 11 april bereikte de Britse situatie een kritiek punt, waarop veldmaarschalk Douglas Haig zijn beroemde bevel gaf dat de troepen “met de rug tegen de muur” moesten vechten.
De Slag om Hazebrouck (12–15 april)
Op 12 april hervatte het Zesde Leger zijn offensief in het zuiden, gericht op de belangrijke bevoorradingshub Hazebrouck, ongeveer 10 kilometer ten westen van Estaires. De Duitse troepen wisten 2 tot 4 kilometer terrein te winnen en veroverden de stad Merville. Echter, op 13 april werd hun opmars gestopt door de Eerste Australische Divisie, die recent in het gebied was gearriveerd. De Britten hielden stand op Hinges Ridge en in het Nieppebos, waar Britse eenheden zoals de Vierde en Vijfde Divisie zich met succes verdedigden.
De Slag om Bailleul (13–15 april)
Tussen 13 en 15 april richtten de Duitsers hun offensief op het centrale deel van de geallieerde linie. Ze wisten Bailleul te veroveren, een stad 12 kilometer ten westen van Armentières, ondanks hevige Britse tegenstand. Door de zware verliezen die het Tweede Leger had geleden, beval generaal Plumer een terugtrekking van zijn noordelijke flank, weg van de posities bij Passendale, naar een verdedigingslinie dichter bij Ieper en het IJzerkanaal. Dit betekende een grote strategische terugtrekking uit het gebied dat nog niet zo lang geleden na de Slag om Passendale was veroverd.
Het verdere verloop van de gevechten
Terugtrekking uit de Passendale-richel
Op 23 maart 1918 gaf veldmaarschalk Douglas Haig opdracht aan generaal Plumer om voorbereidingen te treffen voor een verkorting van de Britse linies rond de Ieperboog. Dit zou extra troepen vrijmaken voor andere kritieke gebieden. Op 11 april, te midden van de toenemende Duitse druk, gaf Plumer toestemming voor een terugtrekking van zijn zuidelijke flank. Hij beval de korpsen VIII en II in de Passendale-richel zich terug te trekken naar de gevechtszone, terwijl vooruitgeschoven eenheden achterbleven in de voorste linie om een schijn van continu verzet op te houden.
De terugtrekking begon op de nacht van 12 april, waarbij de troepen zonder verstoring door Duitse aanvallen terugtrokken naar hun nieuwe posities. Tegen 13 april hadden de Britse korpsen hun nieuwe verdedigingslinie betrokken. Het Duitse opperbevel werd pas op 14 april op de hoogte gesteld van de Britse terugtrekking, nadat Duitse verkenningstroepen onopgemerkt achtergelaten posten waren tegengekomen.
De Slag om Merckem (17 april)
De Belgische troepen speelden een belangrijke rol in het verdedigen van het noordelijke deel van het front. Op 17 april versloeg het Belgische leger een Duitse aanval vanuit het Houthulstbos. Deze slag, bekend als de Slag om Merckem, vond plaats in het gebied van Langemarck tot het Blankaartmeer. De Belgische 10e en 3e divisies, met steun van Britse artillerie, weerden een aanval af van de 58e, 2e Marine- en 6e Beierse divisies. Hoewel de Duitsers aanvankelijk een positie bij Kippe wisten in te nemen, werden ze snel teruggedrongen door een tegenaanval, en tegen de avond was de linie hersteld. De Belgen verloren hierbij 619 soldaten, terwijl de Duitse verliezen tussen de 1.922 en 2.354 lagen, inclusief 779 gevangengenomen soldaten.
De Eerste Slag om de Kemmelberg (17–19 april)
De Kemmelberg, een strategische heuvel die het gebied tussen Armentières en Ieper domineert, werd het toneel van zware gevechten van 17 tot 19 april. De Duitse Vierde Leger viel aan, maar werd teruggeslagen door de Britse verdedigers. Ondanks hun overwicht slaagden de Duitsers er niet in om de Kemmelberg te veroveren, wat de geallieerde linies op dit kritieke punt in stand hield.
De Slag om Béthune (18 april)
Terwijl de strijd om de Kemmelberg voortduurde, lanceerde het Duitse Zesde Leger op 18 april een aanval richting de stad Béthune, ten zuiden van het doorgebroken front. Ondanks zware aanvallen werden de Duitse troepen teruggeslagen, waardoor Béthune veilig bleef in handen van de Britten. Deze mislukking vormde een belangrijke keerpunt in het Duitse offensief, aangezien de opmars naar het Kanaal hierdoor steeds onwaarschijnlijker werd.
De Tweede Slag om de Kemmelberg (25–26 april)
Op 25 en 26 april hervatten de Duitsers hun aanval op de Kemmelberg, ditmaal met drie divisies. Inmiddels had generaal Ferdinand Foch, die recentelijk het opperbevel over de geallieerde legers had overgenomen, extra Franse troepen naar het gebied gestuurd. Franse eenheden vervingen de uitgeputte Britse troepen die de Kemmelberg verdedigden. Ondanks deze versterkingen slaagden de Duitse troepen er uiteindelijk in de heuvel te veroveren, hoewel dit succes geen verdere doorbraak in de geallieerde linies opleverde.
De Slag om de Scherpenberg (29 april)
De laatste grote Duitse aanval in het offensief vond plaats op 29 april, toen ze de Scherpenberg aanvielen, een heuvel ten noordwesten van de Kemmelberg. Ondanks de verovering van deze positie slaagden de Duitsers er niet in om verder door te dringen naar de achterliggende geallieerde linies. Tegen het einde van april hadden de geallieerden, met de komst van Franse versterkingen en een groeiend Duits tekort aan reserves, de Duitse opmars gestopt.
Nasleep van de Slag aan de Leie
Analyse van de slag
Tijdens Operatie Georgette wisten de Duitse troepen tot 15 kilometer diep in de geallieerde linies door te dringen, maar hun belangrijkste doelstellingen, zoals de verovering van Hazebrouck en het verdrijven van de Britten uit de Ieperboog, werden niet bereikt. Ondanks de aanvankelijke successen in het doorbreken van de Britse linies en het veroveren van strategische posities zoals de Kemmelberg, was het offensief uiteindelijk een mislukking. De Duitse opmars werd gestopt door versterkingen van het Franse leger en toenemende verliezen onder de Duitse stormtroepen.
Een belangrijke factor in de Duitse mislukking was hun onvermogen om Hazebrouck te veroveren, een belangrijk logistiek knooppunt. Dit hield de Britse bevoorradingslijnen open en voorkwam dat de Duitse legers in staat waren om een beslissende doorbraak naar de Kanaalhavens te forceren. De slag was tevens een indicatie van de uitputting binnen het Duitse leger, dat tegen het einde van april aanzienlijke verliezen had geleden en geconfronteerd werd met een tekort aan reserves.
Verliezen
De Slag aan de Leie was bijzonder bloedig voor beide partijen. Britse historici schatten dat de geallieerde verliezen van 9 tot 30 april ongeveer 82.000 man bedroegen, terwijl de Duitse verliezen ongeveer hetzelfde aantal benaderden. Sinds het begin van het lenteoffensief op 21 maart 1918 liepen de Britse verliezen op tot ongeveer 240.000, met Franse verliezen van 92.000 en Duitse verliezen van 348.000.
Latere geschiedschrijvers gaven iets andere cijfers. Zo schatte Middlebrook in 1978 dat de Britten 160.000 slachtoffers hadden, waarvan 22.000 doden, 75.000 gevangenen en 63.000 gewonden. Hij stelde de Franse verliezen op 80.000 en de Duitse op 250.000, waarvan 50.000 tot 60.000 lichtgewond waren. Volgens andere schattingen varieerden de Duitse verliezen tussen de 86.000 en 109.300, terwijl de Britten 76.300 man, 106 kanonnen en 60 vliegtuigen verloren. De Franse verliezen werden geschat op 35.000 soldaten en 12 kanonnen.
Een van de bekendste slachtoffers tijdens deze periode was de Duitse aas Manfred von Richthofen, beter bekend als de “Rode Baron”, die op 21 april 1918 werd neergeschoten.
Gevolgen
Het falen van de Duitsers om de geallieerde linies te doorbreken tijdens de Slag aan de Leie betekende het einde van hun lenteoffensief in Vlaanderen. Hoewel de Duitsers aanzienlijke terreinwinst hadden geboekt, kwamen ze niet in de buurt van het strategische doel om de Britten naar het Kanaal te drijven en uit de oorlog te dwingen. Tegen het einde van april beseften de Duitse bevelhebbers dat verdere aanvallen geen kans op succes hadden en bliezen ze het offensief af.
Het uitblijven van een beslissende overwinning in Vlaanderen was een belangrijke klap voor de Duitse oorlogsinspanningen. Niet alleen hadden ze aanzienlijke verliezen geleden, maar het moreel van hun troepen begon te wankelen. Tegelijkertijd kregen de geallieerden de kans om hun linies te versterken, mede dankzij de aankomst van Amerikaanse troepen aan het westfront. De Slag aan de Leie vormde daarmee een keerpunt in de laatste fase van de Eerste Wereldoorlog, waarbij de balans steeds meer in het voordeel van de geallieerden begon uit te vallen.
Bronnen en meer informatie
- Middlebrook, M. (1978). The Kaiser’s Battle: 21 March 1918: The First Day of the German Spring Offensive. Allen Lane.
- Afbeelding: Map showing German Lys offensive April 1918.Public Domain via Wiki commens
- Zabecki, D. (2006). The German 1918 Offensives: A Case Study in the Operational Level of War. Routledge.
- Evans, M. (2002). 1918: The Year of Victories. Sutton Publishing.
- Edmonds, J. E., & Davies, C. B. (1937). Military Operations, France and Belgium, 1918. HMSO.
- Bronnen Mei1940