Het Type 100 machinepistool (一〇〇式機関短銃, Hyaku-shiki kikan-tanjū) was het enige machinepistool dat in aanzienlijke aantallen door Japan werd geproduceerd tijdens de Tweede Wereldoorlog. Er waren twee hoofdvarianten: de Type 100/40 en de vereenvoudigde Type 100/44. Deze wapens werden door de geallieerden vaak aangeduid als de Type 100 marinevariant wanneer ze waren uitgerust met een inklapbare kolf voor parachutisten.
Inhouds opgave
Ontwikkeling van het Type 100 machinepistool
Japan introduceerde het machinepistool laat in zijn arsenaal. In de jaren 1920 en 1930 kocht het Japanse leger ongeveer 6.000 SIG Bergmann 1920 modellen (een gelicentieerde versie van de Duitse MP 18) en een aantal Solothurn S1-100’s uit Zwitserland en Oostenrijk. Deze wapens werden gebruikt tijdens de invasie van China in 1937. Ondanks deze aankopen begon de massaproductie van een inheems Japans machinepistool pas in 1944. Ondertussen bestelde het keizerlijke leger in 1943 nog 350 MAB 38/43 machinepistolen van hun Italiaanse bondgenoten, die prompt werden geleverd.
Vroege Japanse prototypes, ontwikkeld door Nambu Arms Manufacturing Company, omvatten het Experimentele Model 1 en Model 2. Deze bleken niet voldoende te presteren, waardoor het leger in augustus 1937 nieuwe vereisten opstelde. Deze specificaties leidden tot het ontwerp van het Experimentele Model 3 in 1938, met als vroegste variant het Model 3A. Na aanpassingen werd het Model 3B in april 1939 geïntroduceerd. Na succesvolle tests werd aanbevolen om 200 stuks te produceren voor evaluatie door infanterie-, cavalerie- en reservetroepen. Een deel van deze wapens werd uitgerust met een tweepoot en een vizier tot 1.500 meter, bedoeld om te concurreren met de grotere Type 11 lichte machinegeweren.
Vroege versie van het Type 100
De Type 3C en het debuut van het Type 100
In november 1939 werd de Type 3C, voorzien van een dubbelgleufmondingsrem, geïntroduceerd. Na uitgebreide tests werd dit model in de zomer van 1940 door het keizerlijke Japanse leger aangenomen als het Type 100 machinepistool, ook wel bekend als de Type 100/40. Er werden echter geen grote productieorders geplaatst, omdat de aandacht van het leger was verschoven naar het ontwikkelen van de 7,7 mm Type 99 lichte machinegeweer. Het Type 100 werd vanaf augustus 1942 geproduceerd onder een laagprioriteitscontract, waarbij slechts ongeveer 1.000 eenheden werden vervaardigd. Van deze vroege modellen werden er circa 200 omgebouwd tot modellen met een inklapbare kolf, speciaal ontworpen voor parachutisten.
Deze ‘paratrooper’-modellen werden bij de geallieerden bekend als de “Type 100 marinevariant”. Dit ontwerp werd geïntroduceerd na problemen met het scheiden van wapens en parachutisten tijdens sprongen, zoals in de Slag om Palembang. De inklapbare versie werd gedragen in een tas aan de buik van de parachutist.
Veldtesten en beperkte inzet
Een beperkt aantal vroege Type 100 modellen werd in 1942 naar de Salomonseilanden gestuurd voor militaire tests. Hoewel een kleine lading Guadalcanal bereikte, werden de meeste leveringen onderschept en vernietigd. Een aantal vroege varianten, zonder mondingsrem maar met een tweepoot en een vizier tot 1.500 meter, werden door de Britten in de latere stadia van de Birma-campagne buitgemaakt.
Latere versie van het Type 100
Het Type 100/44 en aanpassingen voor massaproductie
De toenemende vraag naar machinepistolen in de loop van de oorlog leidde in januari 1944 tot de aanvang van grootschalige productie van het Type 100. Om productiesnelheid en -kosten te optimaliseren, werden diverse wijzigingen doorgevoerd, resulterend in de vereenvoudigde Type 100/44. Deze variant had een langere loop, eenvoudige ijzeren vizieren en een vereenvoudigde mondingsrem met twee openingen in de loop. De montagebalk voor de bajonet werd weggelaten, en de bajonet werd direct op de loop gemonteerd. Dit betekende dat de loop verder uitstak dan voorheen.
De productie van de Type 100/44 verliep in het Nagoya Arsenal’s Toriimatsu-fabriek van mei 1944 tot het einde van de oorlog. Historicus Shigeo Sugawa schat dat in totaal ongeveer 10.000 Type 100’s werden geproduceerd, waarvan ongeveer 9.000 de latere modellen waren. De productie liep met een tempo van ongeveer 1.000 eenheden per maand.
Gebruik en operationele inzet
De Type 100/44 werd vooral gebruikt door speciale eenheden van het keizerlijke leger en kwam vaak voor in de handen van de Giretsu Kuteitai, een elite parachutisteneenheid. Dit wapen werd ingezet tijdens de Filipijnen-campagne en de Slag om Okinawa. Na de oorlog werden enkele Type 100 machinepistolen door de Amerikaanse bezettingsmacht verstrekt aan de Japanse politie.
Conclusie
Het Type 100 machinepistool vertegenwoordigt een late maar significante bijdrage van Japan aan lichte infanteriewapens in de Tweede Wereldoorlog. Ondanks beperkingen in ontwerp en productie werd het wapen ingezet door gespecialiseerde eenheden en leverde het voldoende prestaties voor korte afstand situaties. Hoewel het niet het belangrijkste wapen van het Japanse leger was, bood het een aanvulling in specifieke gevechtsscenario’s.
Bronnen en meer informatie
- Afbeelding: Type 100 machinepistool Public Domain via Wiki Commens
- Bishop, Chris (2002). The Encyclopedia of Weapons of WWII: The Comprehensive Guide to Over 1,500 Weapons Systems, Including Tanks, Small Arms, Warplanes, Artillery, Ships, and Submarines. Sterling, p. 254. ISBN 1-58663-762-2.
- Miller, David (2007). Fighting Men of World War II: Uniforms, Equipment and Weapons, Vol. 1. Stackpole Books, p. 279. ISBN 978-0-8117-0277-5.
- Astleford, Gary. “WORLD WAR GUN STATS”.
- Type 100 submachine gun production number”. Japan Center for Asian Historical Records. Ordnance Section, Army Ministry.