SMS Hindenburg: Duitse slagkruiser 1917-1919

De Duitse slagkruiser SMS Hindenburg, geankerd tijdens de internering in Scapa Flow na het einde van de Eerste Wereldoorlog.
De SMS Hindenburg, de laatste Duitse slagkruiser, geinterneerd in Scapa Flow na de wapenstilstand van de Eerste Wereldoorlog.

De SMS Hindenburg was een slagkruiser van de Duitse Kaiserliche Marine (Keizerlijke Marine) tijdens de Eerste Wereldoorlog. Het schip maakte deel uit van de Derfflinger-klasse, een serie van drie slagkruisers die waren ontworpen om zowel Britse tegenhangers te weerstaan als de operationele capaciteiten van de Duitse vloot te versterken. De Hindenburg werd gebouwd volgens een licht aangepast ontwerp ten opzichte van haar voorgangers, met verbeterde geschutstorens en een iets grotere waterverplaatsing. Deze aanpassingen stelden het schip in staat om over een grotere afstand doeltreffend vuur uit te brengen. Daarnaast was de Hindenburg fractioneel sneller en iets ruimer van afmetingen. Haar naam verwees naar Veldmaarschalk Paul von Hindenburg, een Duitse bevelhebber die onder meer verantwoordelijk was voor de overwinning bij Tannenberg en het bevel over de Duitse strijdkrachten voerde vanaf 1916.

Vlaggenschip van de I. Aufklärungsgruppe

Hoewel het schip pas laat in de oorlog in dienst kwam, nam het toch kort deel aan operaties als vlaggenschip van de I. Aufklärungsgruppe (I Scouting Group). Doordat de oorlog zich in een vergevorderd stadium bevond en de Duitse vloot zich grotendeels terughoudend opstelde, zag de Hindenburg echter geen grote zeeslagen. Aan het einde van de oorlog werd het schip, samen met de rest van de Duitse vloot, geïnterneerd in Scapa Flow in Schotland. Hier volgde in juni 1919 de door de Duitse bemanningen zelf opgelegde vernietiging door middel van een massale scheepsuitbraak (het tot zinken brengen van de eigen schepen) om te voorkomen dat zij in geallieerde handen zouden vallen. De Hindenburg was het laatste schip dat zonk en werd pas in de jaren dertig gelicht en gesloopt.

Historische Achtergrond en Ontstaanscontext

De bouw van de Derfflinger-klasse vond plaats binnen de kaders van de Marinewet van 1906 en latere herzieningen. Deze wetgeving stuurde de opbouw van de Duitse Keizerlijke Marine aan, waarbij men trachtte een vloot op te zetten die kon wedijveren met de Britse Royal Navy, toentertijd de toonaangevende wereldmacht ter zee. De invoering van steeds zwaardere kanonnen en verbeterde pantsersystemen kenmerkte deze periode van intensieve marine bewapening.

In de jaren voor de Eerste Wereldoorlog had Groot-Brittannië haar slagkruisers al voorzien van 34,3 cm-kanonnen, wat voor de Duitse marineleiding aanleiding was om het kaliber te vergroten van 28 cm naar 30,5 cm bij hun volgende klasse schepen. Deze wijziging ging gepaard met een heroverweging van het ontwerp. Om kostenstijgingen te beperken, reduceerde men het aantal hoofdbatterijkanonnen van tien naar acht, maar men plaatste deze in een efficiëntere opstelling met superfire-torens. Hierbij stonden de torens zodanig opgesteld dat de achterste toren over de voorste heen kon vuren, wat de vuursector verbreedde zonder extra geschut toe te voegen. Dit ontwerp, voor het eerst toegepast bij de Derfflinger-klasse, bood een optimale balans tussen slagkracht, bepantsering en snelheid.

De Hindenburg, als derde en laatste schip van de klasse, werd toegewezen aan het bouwprogramma van 1913. De bouw startte in een periode waarin Duitsland zich voorbereidde op mogelijke maritieme confrontaties met Groot-Brittannië. Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 versnelde aanvankelijk de marine strategie, maar terwijl het conflict zich ontwikkelde tot een uitputtingsslag op land en de Britse zeeblokkade effectiever werd, bleef de rol van zware Duitse oppervlakteschepen beperkt. Dit gold in het bijzonder voor nieuwe eenheden die laat in de oorlog gereedkwamen, zoals de Hindenburg.

Ontwerp en Technische Kenmerken

Afmetingen, Voortstuwing en Bereik

De SMS Hindenburg was licht groter dan haar zusterschip SMS Derfflinger en mat bij voltooiing een totale lengte van circa 212,8 meter. Haar breedte bedroeg 29 meter en ze had een gemiddelde diepgang van ongeveer 9,57 meter. In standaardconditie bedroeg de waterverplaatsing ruim 26.900 ton, welke bij volle belading kon oplopen tot circa 31.500 ton. De voortstuwing bestond uit vier Parsons-stoomturbines, elk gekoppeld aan een aparte schroefas, aangestuurd door een combinatie van kolen- en olieverwarmde waterpijpketels. De machineset was goed voor zo’n 72.000 pk (metric horsepower), wat de Hindenburg in staat stelde een maximale snelheid van circa 27 knopen te behalen (ongeveer 50 km/uur). Haar operationele bereik was bij een kruissnelheid van circa 14 knopen ongeveer 6.100 zeemijl, wat volstond voor operaties in de Noordzee en het noordelijk deel van de Atlantische Oceaan.

Bewapening en Pantsering

De hoofdbewapening van de Hindenburg bestond uit acht 30,5 cm-kanonnen, geplaatst in vier tweelingtorens. Deze torens waren een doorontwikkeling van het type gebruikt op haar zusterschip, met een vergrote elevatiehoek tot 16°. Hierdoor nam het effectief bereik toe met circa 2.000 meter ten opzichte van oudere modellen. Naast deze zware hoofdartillerie beschikte het schip over een secundair geschut van veertien 15 cm-kanonnen en vier 8,8 cm-kanonnen, alsmede vier onderwater torpedobuizen van 60 cm. Deze bewapening was ontworpen met het oog op het bestrijden van lichtere oppervlakteschepen en het bieden van een laatste redmiddel in nabijgevechten.

Het pantserontwerp volgde de principes van de Duitse slagschepen en slagkruisers uit deze periode. De belangrijkste vitale delen – zoals de machinekamers en munitieopslag – werden beschermd door een pantsergordel met een dikte tot 300 mm. De belangrijkste geschuttorens en de commandotoren waren eveneens zwaar gepantserd. Het dekpantser varieerde in dikte, tot een maximum van circa 80 mm, en liep schuin af om aan te sluiten bij de zijgordel. Deze opbouw zorgde voor een degelijke weerbaarheid tegen vijandelijk vuur.

Vergelijking met de Voorgaande Schepen

In vergelijking met de twee eerdere schepen van de Derfflinger-klasse – de Derfflinger en de Lützow – had de Hindenburg subtiele verbeteringen die haar licht sneller en beter bewapend maakten voor langeafstandsgevechten. Hoewel deze aanpassingen haar operationele flexibiliteit verbeterden, kwam de Hindenburg pas zo laat in dienst dat er nauwelijks gebruik van kon worden gemaakt.

In Dienststelling en Operationele Loopbaan

Late Commissioning en Eerste Acties

De Hindenburg werd gebouwd op de Kaiserliche Werft in Wilhelmshaven. Haar kiellegging vond plaats op 30 juni 1913, en de tewaterlating op 1 augustus 1915. Door de veranderende prioriteiten en schaarste aan geschoolde arbeiders tijdens de oorlog, duurde haar bouw langer dan gepland. Pas op 10 mei 1917 werd het schip in dienst gesteld bij de Duitse marine. Tegen die tijd was de actieve inzet van grote oppervlakte gevechten grotendeels beperkt gebleven tot een aantal schermutselingen.

Kort na haar ingebruikname werd de Hindenburg al ingezet als vlaggenschip van de I. Aufklärungsgruppe, waar zij de SMS Seydlitz verving. Echter, grote zeeslagen zoals die in de beginfase van de oorlog – waaronder de Slag bij Jutland (Skagerrak) – hadden al plaatsgevonden, waardoor de Hindenburg niet meer werd ingezet in omvangrijke confrontaties met de Britse Grand Fleet. Haar deelname bleef beperkt tot enkele korte operaties zonder beslissende actie.

Ondersteuning Operaties in 1917-1918

In november 1917 diende de Hindenburg als ondersteunend schip bij mijnenveeg- en verkenningsoperaties in de Duitse Bocht. Hoewel er die maand een confrontatie met Britse eenheden dreigde, kwam het niet tot een daadwerkelijke slag. Dit type operatie bleef kenmerkend voor de resterende inzet: beperkte en doorgaans risicomijdende missies met een klein aantal schepen, veelal zonder significante gevechtscontacten.

Verdere Operaties en Voorgenomen Laatste Zeeslag

Poging tot Interceptie van Noordelijke Konvooien

In de late fase van de oorlog verschoof de strategie van de Duitse marine naar het onderbreken van Britse Noord-Atlantische konvooiroutes. De inzet van lichte kruisers en torpedoboten, ondersteund door zwaardere eenheden zoals de Hindenburg, was erop gericht het Britse goederen- en troepentransport naar Noorwegen te verstoren. In oktober en december 1917 slaagden Duitse lichte eenheden erin om meerdere Britse vrachtschepen en hun escortes te overvallen, wat de Britse marine dwong om sterkere escortestrijdkrachten, inclusief slagschepen, in te zetten.

In april 1918 kreeg de Hindenburg, in samenwerking met andere zware eenheden, de opdracht opnieuw tot een soortgelijke aanval. De bedoeling was een konvooi te onderscheppen voordat het de Britse eilanden bereikte. Bij het ochtendgloren van 23 april 1918 vertrok een Duitse strijdmacht onder leiding van Hindenburg uit de Duitse havens. Tijdens deze operatie raakte de slagkruiser Moltke echter vroeg in de ochtend ernstig beschadigd door een defect aan de schroefas. Hierdoor moest de vloot haar plannen bijstellen. Hoewel Hindenburg en de andere eenheden verder naar het noorden opstoomden, werd het beoogde konvooi niet aangetroffen. Tegen de middag keerde men onverrichter zake terug. Het gebrek aan radiocommunicatie om niet onderschept te worden, gecombineerd met onjuiste timing, leidde ertoe dat men de Britse schepen miste. Deze mislukte operatie was een tekenend voorbeeld van de teruglopende slagvaardigheid en het beperkte succes van de Duitse oppervlaktevloot in de slotfase van de oorlog.

Voorbereidingen voor een Laatste Grote Zeesalg

Naarmate de oorlog vorderde en de situatie voor Duitsland verslechterde, werd een laatste grote uitval van de Hochseeflotte overwogen. Deze operatie, in het najaar van 1918 gepland, zou een grootschalige confrontatie met de Britse Grand Fleet uitlokken. Het Duitse opperbevel streefde hiermee geen overwinning na, maar hoopte door zware verliezen toe te brengen de onderhandelingspositie van Duitsland iets te verbeteren. De Hindenburg, destijds vlaggenschip van de I. Aufklärungsgruppe, zou deelnemen aan een aanval richting de monding van de Theems en de Britse kustwateren. Dit zou gevolgd worden door een samensmelting van alle Duitse hoofdeenheden om vervolgens de Britse hoofdmacht te treffen.

De stemming onder de bemanningen was echter dramatisch verslechterd. De uitputtende oorlog, de voedseltekorten en de uitzichtloze strategische situatie veroorzaakten onrust aan boord van de grote oorlogsschepen. Het bevel om uit te varen, gegeven op 24 oktober 1918, leidde tot openlijk verzet onder de matrozen en lagergeplaatste officieren. Sabotage en desertie kwamen voor, onder andere op de slagschepen Thüringen en Helgoland. Door deze weerstand werd het plan uiteindelijk opgegeven. Het gezag van de marineleiding was ernstig ondermijnd en de grootschalige uitval vond nooit plaats.

Internering in Scapa Flow

Overgavevoorwaarden en Internering

Na de wapenstilstand van november 1918 eisten de Geallieerden de internering van een groot deel van de Duitse Hochseeflotte. De Hindenburg en de andere zware eenheden werden overgebracht naar Scapa Flow, een natuurlijke haven voor de Britse Orkney-eilanden. Hier zouden ze worden vastgehouden in afwachting van de vredesonderhandelingen die uiteindelijk zouden leiden tot het Verdrag van Versailles. De Duitse bemanningen bleven aan boord, maar in sterk gereduceerd aantal, en stonden onder streng toezicht. Tegelijkertijd werd hen duidelijk gemaakt dat de schepen uiteindelijk niet in Britse of andere Geallieerde handen mochten vallen als er geen bevredigende vredesregeling tot stand zou komen.

De Geplande Zelfvernietiging

Admiraal Ludwig von Reuter, nu bevelhebber van de geïnterneerde Duitse schepen, stond voor een dilemma. Hij interpreteerde de uitstelmanoeuvres van de Geallieerden als voorbode dat men de Duitse schepen mogelijk zou opeisen zodra de wapenstilstand zou aflopen. Om dit te voorkomen, besloot hij tot een gecoördineerde zelfvernietiging (het zinken van de eigen schepen) op het moment dat de wapenstilstand afliep. De Hindenburg, als een van de modernste en waardevolste eenheden, speelde hierbij een prominente rol. De order tot zelfvernietiging werd op 21 juni 1919 aan alle geïnterneerde schepen doorgegeven.

Die middag werd de Hindenburg met opzet zo tot zinken gebracht dat ze zo lang mogelijk rechtop bleef, zodat de bemanning veilig van boord kon komen. Hiermee was de Hindenburg het laatste grote Duitse oorlogsschip dat zonk tijdens de massale scuttling in Scapa Flow.

De bovenbouw van de Duitse slagkruiser Hindenburg steekt boven het water uit in Scapa Flow, na haar tot zinken brengen.
De bovenbouw van de SMS Hindenburg blijft zichtbaar boven water in Scapa Flow, nadat het schip door de bemanning werd gezonken.

Conclusie

Nadat de Hindenburg in 1919 in Scapa Flow tot zinken was gebracht, bleef het wrak geruime tijd op de zeebodem liggen. Pas in 1930 werd het gelicht en in de daaropvolgende twee jaar volledig gesloopt. De materiaalresten kwamen deels terecht in de Britse staalindustrie. Ter herinnering aan dit schip werd de scheepsbel in 1959 geschonken aan de Bundesmarine, de marine van de Bondsrepubliek Duitsland, waarmee een symbolische brug werd geslagen tussen het keizerlijke verleden en het naoorlogse Duitsland.

Bronnen en meer informatie

  1. History of Sea Power, by William Oliver Stevens and Allan Westcott. ( Project Gutenberg)
  2. Bennett, Geoffrey (2005). Naval Battles of the First World War. Barnsley: Pen & Sword Military Classics. ISBN 978-1-84415-300-8.
  3. Afbeelding: SMS Hindenburg  in Scapa Flow Public domain, via Wikimedia Commons
  4. Campbell, N. J. M. (1978). Battle Cruisers: The Design and Development of British and German Battlecruisers of the First World War Era. Warship Special. Vol. 1. Greenwich, England: Conway Maritime Press. ISBN 978-0-85177-130-4.
  5. Campbell, N. J. M. & Sieche, Erwin (1986). Germany. In Gardiner, Robert & Gray, Randal (eds.). Conway’s All the World’s Fighting Ships 1906–1921. London: Conway Maritime Press. ISBN 978-0-85177-245-5.
  6. Dodson, Aidan (2016). The Kaiser’s Battlefleet: German Capital Ships 1871–1918. Barnsley: Seaforth Publishing. ISBN 978-1-84832-229-5.
  7. Gröner, Erich (1990). German Warships: 1815–1945. Vol. I: Major Surface Vessels. Annapolis: Naval Institute Press. ISBN 978-0-87021-790-6.
  8. Herwig, Holger (1998) [1980]. “Luxury” Fleet: The Imperial German Navy 1888–1918. Amherst: Humanity Books. ISBN 978-1-57392-286-9.
  9. Massie, Robert K. (2003). Castles of Steel: Britain, Germany, and the Winning of the Great War at Sea. New York City: Ballantine Books. ISBN 978-0-345-40878-5.
  10. Staff, Gary (2006). German Battlecruisers: 1914–1918. Oxford: Osprey Books. ISBN 978-1-84603-009-3.
  11. Tarrant, V. E. (2001) [1995]. Jutland: The German Perspective. London: Cassell Military Paperbacks. ISBN 978-0-304-35848-9.
  12. Van der Vat, Dan (1986). The Grand Scuttle: The Sinking of the German Fleet at Scapa Flow in 1919. Annapolis: Naval Institute Press. ISBN 978-0-87021-225-3.
  13. Breyer, Siegfried (1997). Die Kaiserliche Marine und ihre Großen Kreuzer [The Imperial Navy and its Large Cruisers] (in German). Wölfersheim: Podzun-Pallas Verlag. ISBN 3-7909-0603-4.
  14. Dodson, Aidan; Cant, Serena (2020). Spoils of War: The Fate of Enemy Fleets after the Two World Wars. Barnsley: Seaforth Publishing. ISBN 978-1-5267-4198-1.
  15. Staff, Gary (2014). German Battlecruisers of World War One: Their Design, Construction and Operations. Barnsley: Seaforth Publishing. ISBN 978-1-84832-213-4.
  16. Bronnen Mei1940