De Duitse slagkruiser SMS Derfflinger maakte deel uit van de Kaiserliche Marine (Duitse Keizerlijke Marine) en werd gebouwd in de periode van de vroege 20e eeuw, tijdens de hoogtijdagen van de Anglo-Duitse marinewedloop. Deze periode, voorafgaand aan de Eerste Wereldoorlog, werd gekenmerkt door intensieve inspanningen van zowel Duitsland als Groot-Brittannië om hun marines uit te breiden en te moderniseren. In de jaren vóór 1914 bevonden de Europese grootmachten zich in een situatie van politiek wantrouwen en militaire spanningen, wat leidde tot een focus op slagkracht ter zee. De Derfflinger en haar zusterschippen waren een direct gevolg van deze rivaliteit, ontworpen om beter gewapend en beschermd te zijn dan hun voorgangers. De Derfflinger, als eerste eenheid van haar klasse, werd samen met SMS Lützow en SMS Hindenburg ingedeeld bij de I. Aufklärungsgruppe (Eerste Verkenningsgroep) van de Duitse Hochseeflotte (High Seas Fleet).
Inhouds opgave
Ontwerp en Constructie
De intensieve maritieme concurrentie had in deze jaren niet alleen betrekking op aantallen oorlogsschepen, maar ook op kwaliteit, bewapening en technologische verfijning. Terwijl de Britse Royal Navy vooropliep op het gebied van dreadnought-slagschepen en slagkruisers, probeerde Duitsland het verschil te verkleinen door innovatieve ontwerpen en grondige aanpassingen op eerder ontwikkelde scheepstypes.
De Derfflinger-klasse werd goedgekeurd in het kader van het Duitse marineprogramma van 1906, met verdere specificaties die ontstonden rond 1910. Tijdens het ontwerpproces hield men rekening met de toenemende kracht van Britse slagkruisers die waren uitgerust met zwaardere kanonnen van 34,3 cm. Om de Duitse schepen concurrerend te houden, besloot de Duitse marineleiding over te stappen van 28 cm naar 30,5 cm geschut als hoofdartillerie. Een van de ontwerpingrepen was de vermindering van het aantal hoofdbatterijkanonnen van tien naar acht, teneinde kosten en gewicht te beheersen. Tegelijkertijd koos men voor een efficiënter opstellingstype in superfire-configuratie, waardoor boven elkaar geplaatste geschutstorens een beter schootsveld kregen.
De bouw van de Derfflinger vond plaats bij Blohm & Voss in Hamburg. De kiellegging begon in januari 1912. Oorspronkelijk zou de tewaterlating in juni 1913 plaatsvinden, maar technische problemen verhinderden een directe soepele lancering. Pas in juli 1913 gleed het schip definitief van de helling. Na de afwerking en proefvaarten werd de Derfflinger op 1 september 1914 in dienst gesteld, kort na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, maar turbineproblemen vertraagden haar volledige inzetbaarheid tot midden november dat jaar.
Technische Kenmerken
De Derfflinger was ongeveer 210,4 meter lang en had een breedte van 29 meter met een maximale diepgang van circa 9,2 meter. Bij normale waterverplaatsing bedroeg het gewicht rond de 26.600 ton, oplopend tot ongeveer 31.200 ton bij volle belading. De voortstuwing bestond uit vier stoomturbines, gevoed door waterpijpketels, met een vermogen van circa 63.000 pk. Hiermee kon het schip een topsnelheid van zo’n 26,5 knopen (ongeveer 49,1 km/u) halen. De actieradius was voldoende om 5.600 zeemijl af te leggen bij een kruissnelheid van 12 knopen, waardoor de Derfflinger geschikt was voor operaties in de Noordzee en aangrenzende wateren.
De hoofdbewapening bestond uit acht 30,5 cm kanonnen in vier tweelingtorens. Daarnaast droeg het schip een secundaire batterij van twaalf 15 cm kanonnen, aangevuld met kleinere 8,8 cm luchtafweer- en anti-torpedobootgeschut. Voor onderzeese aanvallen waren er vier 50 cm torpedobuizen aanwezig. Het pantser was voor die tijd zwaar en goed verdeeld, met een gordelpantser van 300 mm op de vitale delen, tot ongeveer 270 mm pantsering rond de hoofdturrets, en een dekpantser tot 80 mm. Deze bescherming was voldoende om stand te houden tegen veelgebruikte kalibers van de vijandelijke marine, maar bleef onderhevig aan de toenemende kracht van artillerie en verbeterde schiettechnieken.
Inzet Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914–1916)
Begin van de Oorlog en Eerste Operaties
Na de indienststelling in september 1914 sloot de Derfflinger zich aan bij de I. Aufklärungsgruppe in de Hochseeflotte. Hoewel turbineproblemen de deelname aan vroege operaties vertraagden tot november 1914, werd het schip al snel ingezet in het belangrijkste operatiegebied: de Noordzee. De strategische focus van de Duitse marine lag hier op het aantrekken van delen van de Britse Grand Fleet in gunstige omstandigheden, teneinde deze geïsoleerd te verslaan.
Beschieting van Scarborough, Hartlepool en Whitby (December 1914)
In december 1914 nam Derfflinger deel aan de bombardementen op Scarborough, Hartlepool en Whitby. Deze raid was bedoeld om Britse kuststeden aan te vallen als psychologische druk en om de Royal Navy uit hun hoofdkwartier te lokken. Onder commando van admiraal Franz von Hipper voeren de Duitse slagkruisers, inclusief Derfflinger, op 15 december uit. Hoewel het uiteindelijk niet lukte de Britse vloot in een val te lokken, voerde de Derfflinger samen met de andere eenheden effectief artillerievuur op de Engelse kust uit. De operatie toonde echter ook de beperkingen van de Duitse strategie; de Britse schepen werden niet beslissend in de strijd betrokken, en de High Seas Fleet keerde onverrichter zake terug.
Slag bij de Doggersbank (Januari 1915)
In januari 1915 vond de Slag bij de Doggersbank plaats, wederom een poging om geïsoleerde Britse eenheden te treffen. Onder leiding van Hipper waren SMS Seydlitz, SMS Moltke, SMS Derfflinger en SMS Blücher richting het Doggersbank-gebied uitgevaren. Britse inlichtingen, verkregen via onderschepte Duitse berichten, stelden de Royal Navy echter in staat om met een overmacht aan slagkruisers de Duitse formatie te verrassen. Tijdens de achtervolging werd vooral de achterblijvende Blücher door de Britten zwaar onder vuur genomen en uiteindelijk tot zinken gebracht. De overige Duitse schepen, waaronder Derfflinger, wisten te ontkomen nadat Britse coördinatiefouten verhinderd hadden dat men op de vluchtende hoofdgroep bleef concentreren. Derfflinger ontving tijdens de strijd lichte schade door granaten die in de romp doordrongen, maar behield een hoge operationele waarde.
Beschieting van Yarmouth en Lowestoft (April 1916)
In april 1916 nam Derfflinger deel aan een nieuwe kustaanval op Yarmouth en Lowestoft. Het doel was om Britse kustinstallaties te beschadigen en wederom te proberen delen van de Britse vloot naar gunstige posities te lokken. Deze actie, uitgevoerd door de slagkruisers SMS Derfflinger, SMS Lützow, Moltke, SMS Seydlitz en SMS Von der Tann, was tactisch succesvol wat betreft het toebrengen van beperkte schade aan de kustdoelen. Het bracht echter wederom geen beslissend treffen met de Royal Navy tot stand. Het Britse antwoord bleef behouden en de Duitse vloot keerde terug.
Slag bij Jutland (31 mei–1 juni 1916)
Het culminatiepunt van de Derfflinger’s actieve inzet in de oorlog was de Slag bij Jutland (Duits: Skagerrakschlacht). Hier kwam zij in actie met de gehele Hochseeflotte tegen de Grand Fleet. Tijdens deze grootste zeeslag van de oorlog speelde Derfflinger een vooraanstaande rol in het gevecht tussen de slagkruisereskaders.
In de middelfase van de slag vocht Derfflinger samen met de Duitse slagkruisers tegen Britse tegenhangers onder bevel van admiraal Beatty. Zij droeg bij aan het uitschakelen van twee Britse slagkruisers, de HMS Queen Mary en HMS Invincible, waarbij doelmatigheid in schieten en coördinatie met zusterschepen cruciaal waren. De Duitse slagkruisers, waaronder Derfflinger, leden echter zware verliezen aan manschappen en materiële schade. Derfflinger kreeg 17 treffers van zware granaten te verduren, waardoor diverse functies en torens tijdelijk uitvielen. Hoewel zwaar gehavend, bleef het schip drijvende en kon het na de slag worden gerepareerd.
Na deze veldslag werd de Duitse strategie gewijzigd. De Hochseeflotte koos voor een defensievere opstelling, waarbij de nadruk kwam te liggen op de onderzeebootoorlog. Met uitzondering van kleine patrouilles en verkenningsopdrachten bleef de rol van de grote oppervlakteschepen, waaronder Derfflinger, beperkt.
Latere Fase van de Oorlog (1916–1918)
Terugkeer in Dienst en Beperkte Operaties
Na de reparaties, die tot medio oktober 1916 duurden, keerde Derfflinger terug in de vloot. Tegen die tijd was de Duitse marine echter voorzichtiger geworden met het inzetten van haar slagschepen en slagkruisers. De hoge kosten en risico’s van oppervlakteslagen, zoals die bij Jutland, hadden aangetoond dat een directe confrontatie met de Britse Grand Fleet een groot gevaar vormde voor het voortbestaan van de Hochseeflotte. Hierdoor verschoof de nadruk naar onderzeebootoorlog en defensieve operaties in plaats van grootschalige offensieve acties met slagschepen en slagkruisers.
Derfflinger voerde in deze periode vooral patrouille- en bewakingsmissies uit in de Duitse Bocht, het kustgebied bij de Duitse Noordzeekust. Daarnaast nam zij deel aan beperkt aantal operaties die bedoeld waren om de Britse konvooiroutes naar Noorwegen te verstoren. De schaarse inzetten verliepen vaak zonder beslissende confrontatie. De oppervlaktevloot bleef dicht bij de beschermende mijnenvelden en de thuisbases, bewust om het risico op zware verliezen te minimaliseren.
Laatste Grote Poging tot Interceptie (April 1918)
In het voorjaar van 1918 ondernam de Hochseeflotte nog een poging om een Brits-Noors konvooi te onderscheppen. De strategische gedachte was dat kleinere, geïsoleerde delen van de Britse vloot, zoals konvooien en hun escortes, makkelijker tot een gevecht gedwongen konden worden. Derfflinger maakte deel uit van de eenheden die op 23 april 1918 uitzeilden met dit doel. Problemen met de slagkruiser SMS Moltke tijdens de operatie belemmerden echter een succesvolle onderschepping. Het Britse konvooi was bovendien later vertrokken dan verwacht, waardoor het plan mislukte. De Duitse vloot keerde terug zonder noemenswaardige resultaten. Dit toonde wederom de beperkingen van deze strategie en de moeilijkheid om de Britse vloot tot een ongelijke strijd te verleiden.
Einde van de Oorlog en Internering
Tegen het eind van 1918 stond de Duitse marine onder grote druk. De algemene oorlogssituatie had zich in het nadeel van de Centralen ontwikkeld. Het moreel aan boord van vele schepen, inclusief de zware eenheden, was gedaald. Matrozen keerden zich soms tegen het bevel, wat culmineerde in muiterijen eind oktober 1918 toen een grootschalige uitbraak uit de haven gepland stond. Deze operatie, die een laatste, ‘wanhopige’ poging was om de Britse vloot aan te vallen, ging uiteindelijk niet door.
Met de Wapenstilstand in november 1918 eindigde de Eerste Wereldoorlog. Onder de voorwaarden van de geallieerden moest een groot deel van de Hochseeflotte, inclusief Derfflinger, naar Scapa Flow in Schotland worden overgebracht, waar zij in afwachting van definitieve beslissingen over hun lot zouden worden geïnterneerd. De Duitse schepen arriveerden daar in november 1918, ontwapend en onder streng toezicht.
In deze maanden werden de schepen in passiviteit gehouden, zonder dat het lot duidelijk was. De voortdurende onzekerheid rond de Vredesbesprekingen en het risico dat de schepen als oorlogsbuit verdeeld zouden worden onder de geallieerden, zorgde ervoor dat de Duitse bevelhebber ter plaatse in juni 1919 een drastische beslissing nam.
Scapa Flow en Het Einde van de Derfflinger
Op 21 juni 1919, de dag waarop de ondertekening van het Verdrag van Versailles verwacht werd (onbekend aan de Duitsers was dat de deadline was verlengd), gaf de Duitse bevelhebber, schout-bij-nacht Ludwig von Reuter, het bevel om de geïnterneerde vloot tot zinken te brengen. Het doel was te voorkomen dat de schepen, inclusief de Derfflinger, in handen van de geallieerden zouden vallen.
De Derfflinger zonk rond 14:45 in de middag in Scapa Flow. Jaren later, in 1939, werd het wrak gelicht. Het schip lag enige tijd omgekeerd voor anker bij het eiland Risa en werd pas na de Tweede Wereldoorlog, in 1946–1948, in Faslane Port gesloopt. Hiermee kwam een einde aan de materiële restanten van een van Duitslands meest formidabele slagkruisers uit de Eerste Wereldoorlog. Een scheepsbel van de Derfflinger werd in 1965 aan de Duitse Marine overgedragen, terwijl een andere bel van het schip tegenwoordig naast de St Michael’s Rooms-Katholieke Kerk op het eiland Eriskay (Buiten-Hebriden) is opgesteld.
Conclusie
De SMS Derfflinger vertegenwoordigde de top van Duitse slagkruiserontwerpen uit de vroege 20e eeuw. Het schip combineerde relatief zware bewapening en solide pantsering met voldoende snelheid om zelfstandig offensieve acties aan de Britse kust te ondernemen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog nam zij deel aan de belangrijkste zeegevechten in de Noordzee, waaronder de Slag bij Jutland, waar zij met haar artillerie een significante rol speelde bij het uitschakelen van twee Britse slagkruisers. Ondanks zware schade en flinke verliezen onder de bemanning bleef de Derfflinger drijvende en toonde zij aan hoezeer geduchte zeestrijders een rol konden spelen in deze voor de maritieme wereld formatieve periode. Na de oorlog kwam het schip ten slotte onder Britse bewaking in Scapa Flow terecht, waar het, in overeenstemming met de Duitse bevelvoering, werd afgezonken om te voorkomen dat het in geallieerde handen zou vallen. Haar lot weerspiegelt de opkomst en ondergang van de Duitse Keizerlijke Marine tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Bronnen en meer informatie
- Bennett, Geoffrey (2005). Naval Battles of the First World War. Barnsley: Pen & Sword Military Classics. ISBN 978-1-84415-300-8.
- Afbeelding: SMS Derfflinger Public domain, via wiki commens
- Dodson, Aidan (2016). The Kaiser’s Battlefleet: German Capital Ships 1871–1918. Barnsley: Seaforth Publishing. ISBN 978-1-84832-229-5.
- Gröner, Erich (1990). German Warships: 1815–1945. Vol. I: Major Surface Vessels. Annapolis: Naval Institute Press. ISBN 978-0-87021-790-6.
- Herwig, Holger (1998) [1980]. “Luxury” Fleet: The Imperial German Navy 1888–1918. Amherst: Humanity Books. ISBN 978-1-57392-286-9.
- Hildebrand, Hans H.; Röhr, Albert & Steinmetz, Hans-Otto (1993). Die Deutschen Kriegsschiffe: Biographien – ein Spiegel der Marinegeschichte von 1815 bis zur Gegenwart. Vol. 2. Ratingen: Mundus Verlag. ISBN 978-3-7822-0210-7.
- Massie, Robert K. (2003). Castles of Steel: Britain, Germany, and the Winning of the Great War at Sea. New York: Ballantine Books. ISBN 978-0-345-40878-5.
- Scheer, Reinhard (1920). Germany’s High Seas Fleet in the World War. London and New York: Cassell and Company. OCLC 2765294.
- Staff, Gary (2006). German Battlecruisers: 1914–1918. Oxford: Osprey Books. ISBN 978-1-84603-009-3.
- Tarrant, V. E. (2001) [1995]. Jutland: The German Perspective. London: Cassell Military Paperbacks. ISBN 978-0-304-35848-9.
- Breyer, Siegfried (1997). Die Kaiserliche Marine und ihre Großen Kreuzer. Wölfersheim: Podzun-Pallas Verlag. ISBN 3-7909-0603-4.
- Campbell, N. J. M. (1978). Battle Cruisers. Warship Special. Vol. 1. Greenwich: Conway Maritime Press. ISBN 978-0-85177-130-4.
- Dodson, Aidan; Cant, Serena (2020). Spoils of War: The Fate of Enemy Fleets after the Two World Wars. Barnsley: Seaforth Publishing. ISBN 978-1-5267-4198-1.
- Hase, Georg von (1921). Kiel and Jutland [Kiel und Skagerrak]. Chambers, Arthur and Holt, Frederic Appleby (trans.). London: Skeffington & Son. OCLC 1523613.
- Staff, Gary (2014). German Battlecruisers of World War One: Their Design, Construction and Operations. Barnsley: Seaforth Publishing. ISBN 978-1-84832-213-4.
- Bronnen Mei1940