Myōkō-klasse zware kruisers: geschiedenis & specificaties

De Myōkō-klasse zware kruisers waren krachtige Japanse oorlogsschepen, bekend om hun bewapening, snelheid en belangrijke rol in de Tweede Wereldoorlog.
De Myōkō-klasse zware kruisers waren krachtige Japanse oorlogsschepen, bekend om hun bewapening, snelheid en belangrijke rol in de Tweede Wereldoorlog.

De Myōkō-klasse kruisers waren een serie van vier zware kruisers die in de late jaren 1920 werden gebouwd voor de Keizerlijke Japanse Marine. Deze schepen speelden een belangrijke rol tijdens de Tweede Wereldoorlog, maar drie van de vier schepen gingen verloren in de loop van het conflict. De Myōkō-klasse stond bekend om hun indrukwekkende vuurkracht en innovatieve ontwerp, die de conventies van hun tijd overtroffen.

Ontwerp en specificaties

De schepen van de Myōkō-klasse waren uitzonderlijk voor hun tijd vanwege hun omvang en bewapening. Met een waterverplaatsing van 11.633 ton (standaard) en een lengte van 201 meter, waren ze aanzienlijk groter en zwaarder bewapend dan hun voorgangers. Deze kruisers waren uitgerust met tien 20 cm/50 3rd Year Type scheepskanonnen, verdeeld over vijf tweelingtorens. Deze zware bewapening was op dat moment de krachtigste in zijn klasse wereldwijd. Daarnaast waren de kruisers uitgerust met een aanzienlijk torpedo-arsenaal, wat hen een formidabele tegenstander maakte in zeeslagen.

De Myōkō-klasse was de eerste serie kruisers van de Japanse Marine die de door het Verdrag van Washington opgelegde limiet van 10.000 ton overschreed. Dit verdrag, ondertekend in 1922, was bedoeld om een wapenwedloop op zee te voorkomen door de grootte en bewapening van oorlogsschepen te beperken. Echter, door gebruik te maken van innovatieve ontwerpmethoden en lichtgewicht materialen, slaagde Japan erin om de limieten te omzeilen zonder de gevechtscapaciteiten van de schepen te verminderen.

Technische specificaties

De schepen hadden een standaard waterverplaatsing van 13.500 ton en een lengte van 203,8 meter, met een breedte van 19,5 meter en een diepgang van 6,36 meter. Ze werden aangedreven door 12 Kampon-ketels en vier sets enkelvoudige geïmpulseerde getande turbine motoren, die een topsnelheid van 35,5 knopen (65,7 km/u) mogelijk maakten. Hoewel de schepen oorspronkelijk waren ontworpen voor een actieradius van 8.000 zeemijl, werd deze gereduceerd tot 7.000 zeemijl door het verhoogde gewicht en de bijkomende structurele aanpassingen.

De bepantsering van de Myōkō-klasse was superieur aan die van de voorgaande Aoba-klasse, goed voor ongeveer 16 procent van de verplaatsing tijdens de proefvaarten. Dit omvatte een pantsergordel van 102 mm langs 123 meter van de scheepslengte en een pantserdek van 35 mm dat de munitieopslag en machinekamers beschermde. Verder werd de bescherming van de torenbarbetten uitgevoerd met 76 mm pantser, hoewel de torens zelf slechts beschermd waren tegen scherven met 25 mm staal, en de brug was zelfs volledig onbeschermd.

Innovaties en ontwerpuitdagingen

Een van de innovatieve kenmerken van de Myōkō-klasse was het gebruik van een pantsergordel die een integraal onderdeel van de rompstructuur vormde. Deze aanpak, eerder geïntroduceerd op de kruiser Yūbari, was bedoeld om gewicht te besparen zonder de integriteit van het schip in gevaar te brengen. De kruisers waren ook uitgerust met een torpedoschot van twee platen van elk 29 mm, met een totale dikte van 58 mm, dat naar binnen liep vanaf de onderkant van de pantsergordel en gebogen werd om de onderkant van de dubbele romp te ontmoeten. Dit ontwerp was berekend om een explosie van 200 kg TNT te weerstaan.

Hoewel deze ontwerpkeuzes de gevechtscapaciteiten van de schepen verbeterden, introduceerden ze ook uitdagingen. De toename van gewicht en omvang resulteerde in een verminderde zeewaardigheid en actieradius, wat de operaties van de Myōkō-klasse beperkte tijdens lange patrouilles en in ruwe zeeën.

Sensoren

Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog hadden de Myōkō-klasse kruisers geen sensoren zoals hydrofoons of sonar, omdat hun primaire rol gericht was op oppervlaktegevechten en niet op onderzeebootbestrijding. Later tijdens de oorlog werden verschillende radarsystemen en Electronic Support Measures (ESM) toegevoegd, zoals de Type 21 en Type 22 radars voor lucht- en oppervlakteverkenning. Deze systemen waren echter van aanzienlijk lagere kwaliteit in vergelijking met die van geallieerde schepen, waardoor de effectiviteit van de Myōkō-klasse in detectie en elektronische oorlogsvoering beperkt was. De Japanse technologische achterstand in radar- en sonarapparatuur bleef gedurende de oorlog een uitdaging.

Moderniseringen en aanpassingen

Eerste modernisering (1934-1936)

De Myōkō-klasse kruisers ondergingen twee belangrijke moderniseringen voordat de Stille Oceaan-oorlog uitbrak, met als doel hun gevechtscapaciteiten te vergroten en hen aan te passen aan de veranderende omstandigheden op zee. De eerste modernisering, uitgevoerd tussen 1934 en 1936, was de meest ingrijpende en omvatte een groot aantal technische en structurele verbeteringen.

Een van de belangrijkste aanpassingen was de vervanging van de hoofdbewapening. De oorspronkelijke 200 mm kanonnen werden vervangen door de krachtigere 203 mm 2 GÔ versies. Daarnaast werden de 120 mm kanonnen vervangen door acht 12,7 cm/40 Type 89 dubbeldoelkanonnen, die zowel tegen oppervlakteschepen als vliegtuigen effectief waren. Deze aanpassing weerspiegelde de toegenomen dreiging van luchtaanvallen en de behoefte aan veelzijdige bewapening op zee.

Ook het vliegdek werd aangepast om drie verkenningsvliegtuigen te kunnen herbergen in plaats van slechts één. De vast gemonteerde torpedobuizen in de romp werden verwijderd en vervangen door twee viervoudige lanceerinstallaties voor de Type 93 ‘Long Lance’ torpedo’s, die als de krachtigste ter wereld werden beschouwd. Deze torpedo’s, met hun uitzonderlijke bereik en explosieve kracht, gaven de Myōkō-klasse een aanzienlijke voorsprong in torpedo-gevechten.

De veranderingen leidden echter tot een toename van het gewicht met 680 ton, wat de topsnelheid van de kruisers verminderde tot 34 knopen (63 km/u). Om de stabiliteit te verbeteren, werden de torpedobulten vergroot, een structurele aanpassing die de waterverplaatsing verhoogde maar de algehele stabiliteit en drijfvermogen verbeterde.

Tweede modernisering (1939)

De tweede modernisering vond plaats in 1939, vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Deze fase richtte zich vooral op de verbetering van de luchtafweer en de torpedocapaciteiten van de schepen. In deze periode werden nog eens twee viervoudige torpedolanceerinstallaties toegevoegd, waardoor het totaal op acht lanceerbuizen kwam. Deze aanpassing verhoogde het torpedopotentieel van de Myōkō-klasse aanzienlijk, waardoor ze nog beter uitgerust waren voor nachtelijke en verrassingsaanvallen, waar torpedo’s een cruciale rol speelden.

Verder werd het aantal lichte luchtafweerwapens uitgebreid met de introductie van het Type 96 25 mm kanon, dat hoewel bedoeld voor luchtafweer, in de praktijk minder effectief bleek vanwege een lage vuursnelheid, beperkte nauwkeurigheid en neiging tot storingen. Dit verminderde de doeltreffendheid tegen snelle, laagvliegende doelen aanzienlijk. De vliegtuiglanceerinrichtingen werden echter opgewaardeerd om zwaardere watervliegtuigen te ondersteunen, die een belangrijkere rol speelden in verkenning en luchtoverheersing.

Aanpassingen tijdens de Tweede Wereldoorlog

Gedurende de Tweede Wereldoorlog ondergingen de schepen nog verdere aanpassingen om zich aan te passen aan de toenemende dreiging van luchtaanvallen. Dit omvatte de toevoeging van nog meer Type 96 25 mm luchtafweerkanonnen, waarbij de Myōkō uiteindelijk werd uitgerust met 52 25 mm kanonnen in verschillende enkelvoudige, dubbele, en drievoudige opstellingen. Bovendien werden lucht- en oppervlakteverkenningsradars geïnstalleerd om de tactische efficiëntie te verhogen en aanvallen van vijandelijke vliegtuigen en schepen beter te kunnen weerstaan.

In 1944 werden de twee achterste viervoudige torpedolanceerinrichtingen verwijderd om ruimte te maken voor de toenemende hoeveelheid luchtafweerbewapening. Deze aanpassing benadrukte de verschuiving van het strategische gebruik van de kruisers van een voornamelijk offensieve rol naar een meer defensieve taak binnen het vlootverband, vooral gericht op het afweren van luchtaanvallen.

Het Type 96 25 mm kanon, ondanks zijn brede inzet, had beperkingen zoals een lagere vuursnelheid en nauwkeurigheid, evenals storingsgevoeligheid, waardoor het minder effectief was dan de 40 mm Bofors kanonnen die door de geallieerden werden gebruikt. Hierdoor waren Japanse schepen minder goed uitgerust om zich te verdedigen tegen luchtaanvallen, wat een aanzienlijke uitdaging was tijdens de oorlog.

Operationele geschiedenis

De Myōkō-klasse kruisers waren betrokken bij een reeks vredesmissies en patrouilles in de periode tussen de twee wereldoorlogen. Tijdens deze jaren werden de kruisers gebruikt voor diplomatieke reizen, militaire oefeningen en patrouilles in de wateren rond Japan en zijn koloniale bezittingen. Een opmerkelijke gebeurtenis in deze periode was de reis van de Ashigara in 1937 door Europa, waar het schip goodwillbezoeken aflegde in verschillende Europese havens. Deze missie diende niet alleen diplomatieke doelen, maar bood ook kansen om het schip en de bemanning te trainen en voor te bereiden op mogelijke gevechten.

In dezelfde periode speelde de Myōkō-klasse een rol in het begeleiden van konvooien en het uitvoeren van patrouilles tijdens de Chinees-Japanse oorlog. Hoewel de kruisers niet direct betrokken waren bij grote gevechtsoperaties tijdens deze oorlog, dienden ze wel als een machtige afschrikking en toonden ze de Japanse maritieme macht in de regio.

De Tweede Wereldoorlog en de eerste gevechtsoperaties

Met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werden de schepen van de Myōkō-klasse snel ingezet in de Pacifische theater. In de vroege stadia van de oorlog, namen de kruisers deel aan de invasie van de Filipijnen en de Nederlandse Oost-Indië, waarbij ze invasieconvooien begeleidden en kustbombardementen uitvoerden ter ondersteuning van de amfibische landingen. Tijdens deze operaties kwamen de schepen regelmatig onder vuur van geallieerde vliegtuigen, waaronder aanvallen door B-17 bommenwerpers. Myōkō werd op 4 januari 1942 beschadigd door een 500-pond bom, wat haar gevechtscapaciteit tijdelijk verminderde.

De Slag in de Javazee

Een van de meest opvallende gevechten waarbij de Myōkō-klasse betrokken was, was de Slag in de Javazee in februari 1942. Tijdens deze slag, leidde Haguro samen met Nachi een Japanse aanval tegen een geallieerd eskader bestaande uit twee zware kruisers, drie lichte kruisers, en negen torpedobootjagers. De slag begon op 27 februari, toen een verkenningsvliegtuig van de Nachi een geallieerd vlootverband spotte in de Javazee. De Japanse kruisers zetten koers om het vijandelijke eskader te onderscheppen en openden het vuur zodra ze in bereik waren.

Haguro wist de lichte kruiser De Ruyter te beschadigen met twee treffers, terwijl Nachi twee treffers plaatste op de zware kruiser USS Houston. Vervolgens concentreerde Haguro het vuur op de zware kruiser HMS Exeter, waarbij ze haar met twee granaten van 20,3 cm (8 inch) raakte. Eén van deze granaten sloeg een gat in de romp, vernietigde de helft van de ketelkamers en verminderde de snelheid van de Exeter tot 5 knopen, waardoor ze gedwongen werd zich terug te trekken uit de slag. Direct hierna lanceerde Haguro een salvo torpedo’s, waarvan er één de torpedobootjager Kortenaer trof, die in tweeën werd gespleten en vrijwel onmiddellijk zonk.

Later die avond, op 27 februari, wisten Haguro en Nachi de geallieerde schepen opnieuw te lokaliseren. Op een afstand van ongeveer 16.000 meter lanceerde Nachi acht torpedo’s, terwijl Haguro er vier lanceerde. Een van de torpedo’s van Nachi trof de lichte kruiser Java, die explodeerde en binnen twee minuten zonk. Vier minuten later werd de De Ruyter geraakt door een torpedo van Haguro, die haar beschadigde en uiteindelijk tot zinken bracht. Dit gevecht illustreerde de dodelijke effectiviteit van de Japanse torpedo’s en de gevechtsvaardigheden van hun bemanningen.

De nachtelijke slag op 1 maart

Op de nacht van 1 maart, na de eerdere gevechten in de Javazee, verenigden Myōkō en Ashigara zich met Haguro en Nachi om de gehavende HMS Exeter opnieuw te onderscheppen. Ondanks eerdere schade wist Exeter nog steeds te varen, hoewel zwaar beperkt in haar manoeuvreerbaarheid en snelheid. De Japanse kruisers openden het vuur en wisten de Exeter volledig uit te schakelen met een combinatie van kanonvuur en torpedo-aanvallen. Na een zware strijd werd de Exeter tot zinken gebracht door gecombineerde aanvallen van de Japanse kruisers. De torpedobootjager HMS Encounter werd vervolgens ook tot zinken gebracht door Myōkō en Ashigara.

De torpedobootjager USS Pope wist aanvankelijk te ontsnappen, maar werd later uitgeschakeld door vliegtuigen van het lichte vliegdekschip Ryūjō en uiteindelijk vernietigd door de gecombineerde vuurwapens van Myōkō en Ashigara.

Schepen van de Myōkō-klasse

ScheepsnaamIndienstellingLot
Myōkō31 juli 1929Geïnterneerd in Singapore op 21 september 1945; tot zinken gebracht op 8 juli 1946.
Nachi26 november 1928Tot zinken gebracht op 5 november 1944 in de Baai van Manilla door vliegtuigen van de USS Lexington.
Haguro25 april 1929Tot zinken gebracht op 16 mei 1945 in de Straat van Malakka door de Britse 26th Destroyer Flotilla.
Ashigara20 augustus 1929Tot zinken gebracht op 8 juni 1945 in de Bangka Straat door de Britse onderzeeboot HMS Trenchant.

Einde van de Myōkō-klasse

Naarmate de Tweede Wereldoorlog vorderde, bleef de rol van de Myōkō-klasse kruisers evolueren. Ze werden vaak ingezet voor konvooi-escortes en ondersteuning bij grotere zeeslagen in de Stille Oceaan. Ondanks hun moderniseringen en aanpassingen bleven de kruisers kwetsbaar voor de toenemende dreiging van luchtaanvallen en onderzeebootoperaties. Dit bleek vooral tijdens de Slag in de Golf van Leyte, waar de Nachi op 4 november 1944 in de Baai van Manilla tot zinken werd gebracht door vliegtuigen van het Amerikaanse vliegdekschip USS Lexington. De luchtaanval was verwoestend en liet weinig kans voor het schip om te overleven.

Haguro onderging een soortgelijk lot op 16 mei 1945, toen ze in de Straat van Malakka werd onderschept en vernietigd door de Britse Royal Navy’s 26th Destroyer Flotilla. Deze aanval maakte gebruik van een verrassingsstrategie en torpedo-aanvallen, wat opnieuw de kwetsbaarheid van de Myōkō-klasse voor moderne oorlogstechnieken aantoonde. Ashigara werd op 8 juni 1945 tot zinken gebracht in de Bangka Straat door de Britse onderzeeboot HMS Trenchant, die torpedo’s afvuurde vanuit een hinderlaagpositie.

De laatste van de Myōkō-klasse, Myōkō zelf, overleefde de oorlog tot de Japanse overgave in 1945. Echter, vanwege haar slechte toestand en onherstelbare schade, werd ze op 21 september 1945 in Singapore geïnterneerd. Later werd de Myōkō op 8 juli 1946, in het kader van de Operation Livery tot zinken gebracht in de Straat van Malakka. Deze operatie was een geallieerde missie na de Tweede Wereldoorlog, gericht op het tot zinken brengen van Japanse oorlogsschepen die niet meer geschikt waren voor gebruik of die zouden worden ontwapend en vernietigd als onderdeel van de demilitarisatie-inspanningen.

Conclusie

De Myōkō-klasse kruisers belichamen een cruciaal moment in de maritieme geschiedenis van Japan, waarin innovatie en de wens om de beperkingen van internationale verdragen te omzeilen, leidden tot de creatie van een van de krachtigste kruisers van hun tijd. Hun betrokkenheid in enkele van de belangrijkste zeeslagen van de Tweede Wereldoorlog, waaronder de Slag in de Javazee, onderstreept hun militaire betekenis.

Hoewel de schepen uiteindelijk niet bestand waren tegen de gecombineerde druk van luchtmacht en onderzeebootoorlogvoering, blijven ze een symbool van de technologische en strategische ambities van Japan in het interbellum en tijdens de Tweede Wereldoorlog. De lessen die werden geleerd van de operationele inzet en het uiteindelijke verlies van de Myōkō-klasse hebben bijgedragen aan de evolutie van marineoorlogsvoering en het ontwerp van oorlogsschepen in de decennia die volgden.

Bronnen en meer informatie

  1. Evans, D. C., & Peattie, M. R. (1997). Kaigun: Strategy, Tactics, and Technology in the Imperial Japanese Navy, 1887-1941. Naval Institute Press.
  2. Stille, M. (2012). Imperial Japanese Navy Heavy Cruisers 1941-45. Osprey Publishing.
  3. Lengerer, H., & Rehm-Takahara, A. (1986). “The Myoko Class”. Warship International, Volume 23, Issue 2.
  4. Dull, P. S. (1978). A Battle History of the Imperial Japanese Navy (1941-1945). Naval Institute Press.
  5. Lacroix, E., & Wells II, L. (1997). Japanese Cruisers of the Pacific War. Naval Institute Press.
  6. Afbeelding: Presumed official IJN photographer, Public domain, via Wikimedia Commons
  7. Bronnen Mei1940