Defiance is een Amerikaanse oorlogsfilm uit 2008 onder regie van Edward Zwick die zich afspeelt tijdens de bezetting van Wit-Rusland door nazi-Duitsland. Het scenario van Clayton Frohman en Zwick was gebaseerd op Nechama Tec’s boek Defiance: The Bielski Partisans uit 1993, een verslag van de Bielski-partizanen, een groep onder leiding van Pools-Joodse broeders die joden in Wit-Rusland tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben gered en gerekruteerd. De hoofdrollen worden vertolkt door Daniel Craig als Tuvia Bielski, Liev Schreiber als Zus Bielski, Jamie Bell als Asael Bielski en George MacKay als Aron Bielski.
In augustus 1941 razen de Einsatzgruppen van nazi-Duitsland door Oost-Europa en vermoorden systematisch Europese Joden. Onder de overlevenden die niet zijn gedood of beperkt tot getto’s zijn de Joodse Bielski-broers: Tuvia, Zus, Asael en Aron. Hun ouders zijn dood, gedood door de lokale Schutzmannschaft in opdracht van de Duitse bezetter. De broers vluchten naar het Naliboki-bos en zweren de dood van hun ouders te wreken.
De broers ontmoeten andere Joodse ontsnapten die zich in het bos verbergen en nemen hen onder hun bescherming en leiderschap. Tuvia doodt het hoofd van de Schutzmannschaft dat verantwoordelijk is voor de dood van zijn ouders. In het volgende jaar bieden ze onderdak aan een groeiend aantal vluchtelingen, plunderen ze lokale boerderijen voor voedsel en voorraden en verplaatsen ze hun kamp wanneer ze worden ontdekt. De gebroeders Bielski voeren razzia’s uit op de Duitsers en hun collaborateurs. Slachtoffers zorgen ervoor dat Tuvia deze aanpak heroverweegt vanwege het risico voor de ondergedoken Joden. Rivaliteit tussen de twee oudste broers, Tuvia en Zus, voedt een meningsverschil tussen hen over hun toekomst; als de winter nadert, besluit Zus het kamp te verlaten en zich aan te sluiten bij een lokaal gezelschap van Sovjet-partizanen, terwijl zijn oudere broer Tuvia bij het kamp blijft als hun leider. Er wordt een regeling getroffen tussen de twee groepen waarbij de Sovjet-partizanen overeenkomen het Joodse kamp te beschermen in ruil voor voorraden.
Na een winter van ziekte, hongersnood, poging tot muiterij en constante onderduiken, ontdekt het kamp dat de Duitsers op het punt staan hen met geweld aan te vallen. De Sovjets weigeren te helpen en ze evacueren het kamp terwijl Luftwaffe Stuka’s hen bombarderen. Een vertragende troepenmacht blijft achter, onder leiding van Asael, om de Duitse infanterie af te remmen. De verdediging duurt niet lang; alleen Asael en een kamplid genaamd Sofiya overleven om zich weer bij de rest van de groep te voegen, die aan de rand van het bos worden geconfronteerd met een schijnbaar onbegaanbaar moeras. Ze steken het moeras over met slechts één slachtoffer, maar worden onmiddellijk aangevallen door een Duits peloton ondersteund door een Panzer III-tank. Net als alles verloren lijkt, worden de Duitsers van achteren aangevallen door een partizanenleger onder leiding van Zus, die de Sovjets heeft verlaten om zich weer bij de groep aan te sluiten.
In de epiloog wordt onthuld dat de overlevenden nog twee jaar in het bos leefden, een ziekenhuis, een kinderdagverblijf, een school bouwden en uitgroeiden tot een totaal van 1.200 Joden. Originele foto’s van de deelnemers worden getoond, waaronder Tuvia in zijn uniform en hun lot wordt beschreven: Asael werd ingelijfd bij het Rode Leger en sneuvelde in actie, maar kreeg nooit het kind te zien dat hij verwekte; Tuvia, Zus en Aron overleefden de oorlog en emigreerden naar de Verenigde Staten om een vrachtwagenbedrijf op te richten in New York City. In de epiloog staat ook dat de gebroeders Bielski nooit erkenning hebben gezocht voor wat ze hebben gedaan en dat de afstammelingen van de mensen die ze hebben gered nu in de tienduizenden lopen.