In januari 1939 viel Barcelona en de republikeinse weerstand begon in te stortten. Op 27 februari 1939 erkenden Frankrijk en Groot-Brittannië het Franco-regime als de wettelijke regering van Spanje. Er kwam steeds meer steun in de republikeinse zone om direct vrede te sluiten met de nationalisten, nadat Catalonië was veroverd door de nationalisten. Franco eiste een volledige overgave van de republikeinen, wat werd afgewezen door Negrín. Kolonel Segismundo Casado begon een staatsgreep te organiseren tegen de republikeinse regering van Negrín, want Casado geloofde dat hijzelf een betere onderhandelingspositie kon zorgen als de communisten uit de regering en de militaire leiding werden gezet.
Casado maakte een verbond met UGT-leden, CNT-leden, socialisten en liberalen.
Casado maakte een verbond met UGT-leden, CNT-leden, socialisten en liberalen.
Casado werd ook gesteund door een aantal legeronderdelen die uit opportunistische redenen waren aangesloten bij de communistische partij. De groep rond Casado was woedend over de vervolgingen van liberalen, anarchisten en socialisten door de communisten. Zij verdachten de communistische leiders ervan om te pleiten voor voortzetting van de oorlog, terwijl de communisten in het geheim plannen aan het beramen waren om zelf weg te vluchten uit Spanje. Zij waren bang dat de communisten hun eigen vlucht regelden en die van hun tegenstanders zouden tegenhouden. De anarchist Cipriano Mera, generaal José Miaja en socialistische professor Julian Besteiro werden lid van de Verdedigingsraad onder leiding van Casado. De Verdedigingsraad nam contact op met Franco voor vredesonderhandelingen.
Op 6 maart 1939 om middernacht spraken de republikeinse coupplegers via de radio de bevolking toe dat zij een staatsgreep waren begonnen tegen Negrín. De troepen van Casado gingen verschillende gebouwen in Madrid bezetten. Een aantal communistische legereenheden loyaal aan Negrín vielen op 7 maart het centrum van Madrid binnen. De communisten belegerden de gebouwen waarin de coupplegers zaten.
De anarchisten onder leiding van Mera vielen de communisten aan. Op 9 en 10 maart wisten de troepen van Casado de communisten van bepaalde pleinen en ministeries te verdrijven. Op 11 maart begonnen er gesprekken tussen de twee strijdende republikeinse kampen. Op 12 maart gaven de communisten hun strijd op.
De gevechten tussen de twee groepen republikeinen hadden ongeveer 2000 doden tot gevolg. Bij de onderhandelingen tussen Casado en Franco werd afgesproken dat het republikeinse leger zou capituleren op 25 maart. Franco gaf de toezegging dat de republikeinen die wilden vluchten een paar dagen de tijd kregen om het land te ontvluchten. Op 26 maart begon Franco de mars naar Madrid. Franco beweerde dat de republikeinen zich niet aan de afspraken hielden, zodat volgens hem alle afspraken vervielen, inclusief het recht op vertrek naar het buitenland.
Eind maart werd Madrid binnengetrokken en in april 1939 claimden de nationalisten de overwinning. Na de nationalistische overwinning schreef paus Pius XII aan Franco: “Wij verheffen ons hart tot God en danken uwe excellentie oprecht voor de overwinning van katholiek Spanje.”
De Italiaanse Minister van Buitenlandse Zaken – en tevens de schoonzoon van Mussolini – Galeazzo Ciano noemde de inname van Madrid door Franco “een formidabele overwinning voor het fascisme en wellicht de grootste tot dusver.”
Grote zuiveringen volgden; duizenden mannen die in de Republikeinse legers hadden gevochten, werden in de daaropvolgende jaren geëxecuteerd. Vanaf 1939 tot 1975 was Spanje een dictatuur onder Franco.
Grote zuiveringen volgden; duizenden mannen die in de Republikeinse legers hadden gevochten, werden in de daaropvolgende jaren geëxecuteerd. Vanaf 1939 tot 1975 was Spanje een dictatuur onder Franco.