In de jaren voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog moesten in Duitsland alle boeken die niet aan de eisen van de Cultuurkamer voldeden, verbrand worden. Dit gebeurde onder andere op 10 mei 1933 in Berlijn op de Opernplatz.
In andere Duitse steden werden die dag, en ook op andere dagen, eveneens boeken verbrand. Het ging om boeken van onder anderen Thomas Mann, Erich Maria Remarque, Franz Kafka, Karl Marx en H.G. Wells.
In Duitsland bevinden zich meerdere monumenten ter nagedachtenis aan de boekenverbrandingen, waaronder één in de vorm van lege boekenkasten in Berlijn.Boeken van entartete schrijvers worden door de SA in beslag genomen en op bevel van Goebbels in het openbaar verbrand.
Op 6 april 1933 kondigde het hoofdbureau voor pers en propaganda van de nazi-Duitse studentenvereniging een landelijk initiatief aan “tegen de on-Duitse geest”, met als hoogtepunt een literaire Säuberung, of zuivering, door vuur.
Lokale afdelingen van de groep werden belast met de verspreiding van literaire zwarte lijsten met joodse, marxistische, socialistische, anti-familie en anti-Duitse literatuur en planden grote ceremonies voor het publiek om het aanstootgevende materiaal te verzamelen en te verwijderen.
In Berlijn organiseerde de Duitse Studentenbond de feestelijke boekverbrandingen die plaatsvonden op 10 mei 1933 op een sombere, regenachtige avond. 40.000 mensen verdrongen zich op de Bebelplatz terwijl 5.000 Duitse studenten brandende fakkels vasthielden om de stapel boeken die voor het evenement in beslag waren genomen, te ontsteken.
Joseph Goebbels, de Duitse minister van Volksverlichting en Propaganda, sprak op het evenement en verklaarde dat “het tijdperk van overdreven Joods intellectualisme nu ten einde is… en de toekomstige Duitse man zal niet alleen een man van boeken zijn… dit late uur vertrouw ik de intellectuele rotzooi van het verleden toe aan de vlammen.” Vierendertig extra boekverbrandingen vonden die maand in heel Duitsland plaats.